ECLI:NL:RVS:2016:56

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
201409575/4/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Keulse Barrière en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een autosloperij

Op 13 januari 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Venlo, en de raad van de gemeente Venlo. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Keulse Barrière', dat op 24 september 2014 door de raad is vastgesteld. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de raad niet goed heeft afgewogen of een autosloperij op het perceel naast zijn woning ruimtelijk aanvaardbaar is. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 22 juli 2015 de raad opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft daarop op 21 oktober 2015 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, waarbij alleen de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken is toegestaan.

De Afdeling heeft in haar uitspraak overwogen dat het oorspronkelijke besluit van 24 september 2014 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat de raad geen afweging heeft gemaakt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de autosloperij. Het beroep van appellant is gegrond verklaard, en het besluit van 24 september 2014 is vernietigd. De gewijzigde regeling van 21 oktober 2015, die de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken toestaat, is echter ongegrond verklaard, waardoor deze regeling van kracht blijft. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting en dat de opslag van autowrakken niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van dergelijke plannen goed te onderbouwen. De proceskosten zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen, en het griffierecht van € 165,00 wordt aan appellant vergoed.

Uitspraak

201409575/4/R1.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Venlo,
en
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Keulse Barrière" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en G.H.P. Meerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [twee gemachtigden], als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 22 juli 2015 in zaak nr. 201409575/1/R1 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 24 september 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd te herstellen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 24 september 2014
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat ter zitting is gebleken dat het perceel aan de [locatie], dat naast de woning van [appellant] ligt, reeds vele jaren wordt gebruikt voor de opslag van autowrakken en dat [vergunninghouder] heeft toegelicht dat het hierbij om bewerkte, vloeistofvrije autowrakken gaat. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat in artikel 4 van de planregels de gebruiksmogelijkheden van het perceel niet zijn beperkt tot de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken, maar dat hier een autosloperij is toegestaan. Vervolgens heeft de Afdeling overwogen dat uit het besluit niet volgt dat de raad een afweging heeft gemaakt omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een autosloperij op dit perceel. Gelet hierop heeft de Afdeling in de tussenuitspraak aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2. Gelet op deze overwegingen van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 24 september 2014, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" ter plaatse van het perceel aan de [locatie], is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep van [appellant] is gegrond en het besluit van 24 september 2014 dient in zoverre te worden vernietigd.
Het besluit van 21 oktober 2015
3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak de raad de opdracht gegeven het gebrek te herstellen door alsnog een afweging te maken omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de autosloperij op het perceel. De raad dient gelet op de uitkomst van die afweging te motiveren waarom het besluit in stand kan blijven, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak opgemerkt dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat zou kunnen worden voorzien in een planregeling die enkel het bestaande gebruik voor opslag mogelijk maakt.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 21 oktober 2015 de planregeling voor het perceel gewijzigd en alleen het bestaande gebruik voor opslag mogelijk gemaakt. Daartoe is, in plaats van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij", de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag autowrakken" aan het perceel toegekend. Ingevolge artikel 1, lid 1.52, van de planregels wordt onder "opslag van autowrakken" verstaan: de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken en daarbij behorende auto-onderdelen, met maximaal 12 transportbewegingen (bestaande uit met name bewegingen met (diesel)heftrucks) per dag (tussen 07.00 en 19.00 uur).
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder c, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag autowrakken" bestemd voor de opslag van autowrakken.
5. Het besluit van 21 oktober 2015 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke bestreden besluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellant] is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Gelet hierop zal het door [appellant] ingediende beroep tegen het besluit van 21 oktober 2015 niet worden aangemerkt als een zelfstandig beroep, maar als een aanvulling van de gronden van het beroep van rechtswege tegen dat besluit.
6. [appellant] kan zich niet verenigen met de planregeling waarmee de opslag van autowrakken wordt toegestaan op het perceel naast zijn woning. Volgens hem had de raad aan dit perceel een agrarische bestemming, zoals in het voorheen geldende plan was opgenomen, moeten toekennen. Daartoe voert [appellant] aan dat het enkele feit dat ter plaatse reeds vele jaren opslag van autowrakken plaatsvindt, niet betekent dat de raad dat gebruik ook als zodanig moet bestemmen. Verder betoogt [appellant] dat de opslag van autowrakken zal leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Daarbij wijst hij op geluids- en stofoverlast. Ook voert hij aan dat verkeersoverlast dreigt vanwege het vervoer van autowrakken en dat verkeersonveilige situaties aan de orde zullen zijn. Voorts wenst [appellant] rondom het perceel een brandwerende muur. Daarbij wijst hij erop dat het bedrijf dat de opslag van de autowrakken op het perceel uitvoert zelden wordt gecontroleerd. Ook voert hij aan dat bij calamiteiten een gevaarlijke situatie kan ontstaan omdat het perceel moeilijk bereikbaar is voor de brandweer. Verder wijst [appellant] op mogelijke bodemverontreiniging. Ten slotte voert [appellant] aan dat de waarde van zijn woning zal dalen.
6.1. De Afdeling overweegt ten aanzien van de verwijzing naar de voorheen geldende agrarische bestemming dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling stelt daarbij vast dat de raad, anders dan [appellant] veronderstelt, niet heeft volstaan met een verwijzing naar de omstandigheid dat er op het perceel reeds vele jaren opslag van autowrakken plaatsvindt, maar ook heeft bezien of dit gebruik ruimtelijk aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
6.2. De raad heeft bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting door de opslag van autowrakken toepassing gegeven aan het toetsingskader in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Dit toetsingskader kan worden toegepast bij een ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt en waarbij beoordeeld dient te worden of ter plaatse van een geluidgevoelig object sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De toetsingssystematiek bestaat uit vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidbelasting aanvaardbaar wordt geacht, maar per stap tevens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het besluit om planologische medewerking. Indien wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure, is ingevolge de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (stap 1). In geval niet wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand dient met akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten voldoet aan de geluidwaarden als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure (stappen 2, 3 en 4).
Niet in geschil is dat het genoemde perceel behoort tot gemengd gebied. In de VNG-brochure wordt voor een autosloperij in gemengd gebied voor geluid een richtafstand van 50 m aanbevolen. Voor de toetsing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting door de opslag van autowrakken heeft de raad aangesloten bij de richtafstand voor een autosloperij.
Vast staat dat niet aan deze richtafstand wordt voldaan. De raad heeft daarom een akoestisch onderzoek laten verrichten dat heeft geresulteerd in het rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Keulse Barrière" van Windmill van 8 september 2015. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de opslag van autowrakken voldoet aan de geluidwaarden uit de VNG-publicatie voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau. [appellant] heeft ter betwisting van deze conclusie gewezen op de omstandigheid dat tussen het perceel en zijn woning alleen een rij bomen staat. De Afdeling ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel de raad zich niet op de conclusie uit het rapport mocht baseren. Daartoe is van belang dat niet is gebleken dat in het rapport in zoverre van een onjuiste feitelijke situatie is uitgegaan.
Voor zover [appellant] vreest voor geluids- en stofoverlast vanwege het pletten van autowrakken, overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat het pletten van autowrakken slechts incidenteel zal plaatsvinden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre onaanvaardbare gevolgen voor [appellant] zijn te verwachten.
Het betoog faalt.
6.3. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van de opslag van autowrakken op het genoemde perceel zal leiden tot onevenredige verkeersoverlast of onveilige verkeerssituaties. Daarbij betrekt de Afdeling dat ingevolge artikel 1, lid 1.52, van de planregels het aantal transportbewegingen is beperkt tot maximaal 12 per dag. Voorts is van belang dat niet is gebleken dat de afwikkeling van het verkeer in de huidige situatie reeds leidt tot verkeersonveilige situaties. Het betoog faalt.
6.4. Het betoog van [appellant] dat het plan in een brandwerende muur rondom het perceel had moeten voorzien faalt, reeds omdat de opslag van autowrakken, gelet op artikel 1, lid 1.52, gelezen in verbinding met artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels, is beperkt tot vloeistofvrije autowrakken. Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat niet zeker is dat de autowrakken vloeistofvrij zijn, omdat het bedrijf dat de opslag van de autowrakken op het perceel uitvoert zelden wordt gecontroleerd, overweegt de Afdeling dat dit betoog, wat daar overigens ook van zij, op een handhavingsaspect ziet. De Afdeling overweegt dat handhavingsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan ernstige gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van het perceel voor de brandweer in geval van calamiteiten. Het betoog faalt.
6.5. Ten aanzien van de door [appellant] genoemde bodemverontreiniging overweegt de Afdeling dat de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Vast staat dat de bodem van het perceel niet is onderzocht.
De Afdeling overweegt dat, nu de bestaande feitelijke situatie, waarin het plan geen wijziging brengt, de opslag van vloeistofvrije autowrakken behelst, de raad niet een zodanige bodemverontreiniging hoefde te vermoeden dat de verwezenlijking van het plan op voorhand niet mogelijk is. Het betoog faalt.
6.6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 21 oktober 2015 ongegrond.
Conclusie
8. [appellant] heeft beroep ingesteld omdat de raad niet goed had afgewogen of een autosloperij op het perceel naast zijn woning ruimtelijk aanvaardbaar was. Het bestemmingsplan van 24 september 2014 wordt daarom vernietigd. De raad heeft met het bestemmingsplan van 21 oktober 2015 het gebrek hersteld door op het perceel alleen de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken toe te staan. De Afdeling acht het beroep van [appellant] hiertegen ongegrond. Dit betekent dat het bestemmingsplan van 21 oktober 2015 van kracht blijft en dat op het perceel de opslag van bewerkte, vloeistofvrije autowrakken mag plaatsvinden.
Proceskosten
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 24 september 2014, waarbij het bestemmingsplan "Keulse Barrière" is vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 24 september 2014, waarbij het bestemmingsplan "Keulse Barrière" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autosloperij" ter plaatse van het perceel aan de [locatie];
III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 21 oktober 2015, waarbij het bestemmingsplan "Keulse Barrière" gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
418.