ECLI:NL:RVS:2016:552

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
201505001/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herziening en beroep tegen gemeentelijke besluiten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2016 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant A] tegen het besluit van de raad van de gemeente Doesburg, waarbij het bestemmingsplan "Herziening [locatie]" op 30 april 2015 is vastgesteld. [Appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat de bestemmingen in het plan niet in overeenstemming zijn met de bestaande situatie en dat zijn rechten niet voldoende zijn gerespecteerd. De Afdeling heeft de zaak op 15 februari 2016 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. M.L. Starreveld en de raad werd vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool en H. Schuiling.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. [Appellant] heeft betoogd dat de aanduiding "opslag" niet op de verbeelding is vermeld, wat volgens hem leidt tot onduidelijkheid over de mogelijkheden voor opslag op zijn perceel. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de aanduiding "opslag" wel degelijk is vermeld en dat het betoog van [appellant] feitelijke grondslag mist.

Daarnaast heeft [appellant] aangevoerd dat de bestemmingsvlakken niet in verhouding staan tot de bestaande bebouwing en dat de bestaande rechten uit voorgaande plannen niet zijn gerespecteerd. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het plan een conserverend karakter heeft en dat de bestaande rechten zijn overgenomen. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201505001/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Doesburg,
en
de raad van de gemeente Doesburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L. Starreveld, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van der Pool en H. Schuiling, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. In de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, no. 201306517/1/R2, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit dat betrekking heeft op de vaststelling van het bestemmingsplan "Beinum 2012" vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" betreffende de gronden van [appellant] aan de [locatie] bestaande uit het perceel met de kadastrale nummers Doesburg sectie E, nummers 1973, 2455 en 2642 (hierna te noemen: het perceel). Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat de raad heeft onderschreven dat op het perceel grootschalige buitenopslag van hout, dakpannen, stenen, hooi, hooibalen en compost plaatsvindt en dat het daarbij gaat om gebruik dat onder het voorgaande plan mogelijk was. Naar het oordeel van de Afdeling was deze mogelijkheid niet voldoende tot uitdrukking gebracht in de vernietigde plandelen.
Het plan
2. Het plan betreft een reparatie van het bestemmingsplan "Beinum 2012" betreffende het perceel van [appellant]. Op het perceel rust ter plaatse van en rond de boerderij de bestemming "Wonen" en aan de overige gronden is de bestemming "Tuin" toegekend.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Formeel gebrek
4. [appellant] betoogt dat op de verbeelding in de digitale versie van het plan zoals dat op www.ruimtelijkeplannen.nl is opgenomen ten onrechte niet de aanduiding "opslag" is vermeld ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen". Hierdoor is onduidelijk of opslag ter plaatse mogelijk is.
4.1. De Afdeling overweegt dat in de digitale versie van het plan op de elektronische voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl evenals op de papieren versie ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" de aanduiding "opslag" is vermeld. In de digitale versie op ruimtelijke plannen is de aanduiding te raadplegen door middel van het aanklikken van de locatie en is detailinformatie over die locatie opgenomen naast de verbeelding. Het betoog mist daarmee feitelijke grondslag en faalt.
Artikel 8, lid 8.1, sub a, onder 1 en 2, van de planregels
5. [appellant] betoogt dat in strijd met de rechtszekerheid de materialen hooibalen, hout, dakpannen en stenen niet expliciet zijn genoemd in de opsomming zoals die is opgenomen in artikel 8, lid 8.1, sub a, onderdelen 1 en 2, van de planregels. Hij voert aan dat thans nog steeds onduidelijk is of de bestaande opslag van deze materialen mogelijk is.
5.1. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels is het verboden de grond en bebouwing te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik in alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
a. een gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud, en met dien verstande dat dit verbod geen betrekking heeft op:
1. de opslag van hooi, compost en andere stoffen en materialen voor zover deze afkomstig zijn van het eigen perceel en/of verband houden met de op het perceel toegestane activiteiten;
2. de opslag van stoffen en materialen die noodzakelijk zijn voor het onderhoud of de verwezenlijking van de bestemming.
b. ….
c. ….
5.2. Naar het oordeel van de Afdeling belet het plan het bestaande gebruik van de percelen voor opslag van hooibalen, hout, dakpannen en stenen niet. Ter zitting is door de raad gesteld dat onder opslag van (andere) stoffen en materialen als opgenomen in de onderdelen 1 en 2 van artikel 8, lid 8.1, sub a, van de planregels, tevens dient te worden verstaan de opslag van hooibalen, hout, dakpannen en stenen die op het perceel plaatsvindt. De Afdeling acht deze uitleg juist. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding het plan in zoverre onduidelijk of rechtsonzeker te achten. Het betoog faalt.
5.3. [appellant] betoogt dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Tuin" betreffende zijn gronden te groot is en het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" te klein is. Hij betoogt dat bij het uniform toepassen van de bestemmingsregels, zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Beinum 2012", hij een ruimere woonbestemming had moeten krijgen die zich tevens uitstrekt over de gronden die bij dit plan een tuinbestemming hebben gekregen. Hij verwijst in dit verband naar de bestemmingen die zijn toegekend aan de percelen ter plaatse van de boerderijen op de adressen aan de Koldeweij 3 t/m 9 te Doesburg en voert daarbij aan dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel op deze percelen in verhouding een groter bestemmingsvlak "Wonen" is neergelegd. Onder het voorafgaand aan het bestemmingsplan "Beinum 2012" geldende bestemmingsplan waren deze percelen, evenals zijn perceel, buiten het bebouwde vlak bestemd voor woondoeleinden, zonder bebouwing. In het bestemmingsplan "Beinum 2012" is, aldus [appellant], aan de percelen aan de Koldeweij 3 t/m 9 aan de voorzijde van het verlengde van de (kennelijke) voorgevel het grondoppervlak bestemd tot "Tuin" en aan de achterzijde van het verlengde van de voorgevel geheel tot "Wonen". Gelet hierop dient in zijn geval ook te worden gekomen tot een uitbreiding van de woonbestemming op een groter deel van zijn perceel.
De wanverhouding tussen de toegekende bestemmingsvlakken komt ook tot uitdrukking in de totale bouwmogelijkheden in verhouding tot de omvang van zijn perceel. Tevens stelt hij dat door de toegekende bestemmingsvlakken met bouwmogelijkheden de bestaande bebouwing niet wordt gerespecteerd omdat binnen het bouwvlak behorende bij de bestemming "Wonen" maximaal 50% kan worden bebouwd.
[appellant] vreest voorts voor een waardedaling van zijn gronden ten gevolge van het plan omdat (een deel van) de gronden die onder het voorgaande bestemmingsplan waren bestemd voor woondoeleinden, zonder bebouwing wordt gewijzigd in een tuinbestemming.
5.4. De raad stelt dat het plan een conserverend karakter heeft waarbij overwegend de bestaande rechten uit voorgaande plannen zijn overgenomen. De raad stelt dat de bestaande door voorgaande plannen mogelijk gemaakte bebouwing wordt gerespecteerd en dat het betoog van [appellant] dat dat niet het geval is, berust op een onjuiste uitleg van de planregels. De raad stelt voorts dat de bestemmingsregels uit het bestemmingsplan "Beinum 2012" op dezelfde wijze zijn toegepast in dit plan. De door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen aan De Koldeweij gaat niet op omdat de Koldeweij ruimtelijk een geheel andere situatie betreft.
5.5. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels waarin de bouwregels voor de bestemming "Wonen" zijn opgenomen dienen hoofdgebouwen te voldoen aan de volgende kenmerken:
a. gebouwd binnen het bouwvlak;
b. de bestaande woningen zijn toegelaten;
c. de bestaande goot- en/of bouwhoogte gelden als maximum.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2., van de planregels dienen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd zowel in als buiten het bouwvlak en dienen te voldoen aan de volgende kenmerken: a. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen zijn maximaal 3 m respectievelijk 5 m;
b. de goothoogte en bouwhoogte van aan- en uitbouwen zijn maximaal 3,5 m respectievelijk 5,5 m;
c. het bebouwingspercentage van het bouwperceel is maximaal 50.
Ingevolge artikel 1, lid 1.11, van de planregels dient onder bebouwingspercentage te worden verstaan een percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 1, lid 1.18, dient onder bouwperceel te worden verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge artikel 1, lid 1.20, dient onder bouwvlak te worden verstaan een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
5.6. Aan het plan ligt geen wijzigingsverzoek van [appellant] ten grondslag. Gelet op het overwegend conserverend karakter van het plan en het bijzondere karakter van de boerderij van [appellant] wenst de raad vast te houden aan het overnemen van bestaande rechten uit de voorgaande bestemmingsplannen. De verhouding tussen de bestemmingsvlakken vindt hierin zijn grondslag. Ten gevolge van de thans gehanteerde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen zijn de bestemmingen "Tuin" en "Wonen" toegekend. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet onredelijk.
5.7. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Koldeweij, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de Koldeweij ruimtelijk een geheel andere situatie is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de Koldeweij een straat betreft met lintbebouwing met aan een zijde de boerderijen waar [appellant] op wijst en aan de andere zijde twee onder een kapwoningen. De Koldeweij ligt achter de kern van Doesburg. De omvang van de percelen is veel kleiner dan de percelen van [appellant]. De boerderij van [appellant], die monumentale- en historische waarde heeft, ligt centraal in de kern van Doesburg. De boerderij maakt geen deel uit van lintbebouwing en is vanuit alle zijden zichtbaar vanuit openbare wegen die rondom liggen. De percelen van [appellant] zijn samen ongeveer driemaal zo groot als de percelen aan de Koldeweij. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde gevallen aan de adressen Koldeweij 3 t/m 9 te Doesburg niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
5.8. Voor zover [appellant] betoogt dat de bestaande bebouwing niet wordt gerespecteerd, overweegt de Afdeling het volgende. De boerderij, het hoofdgebouw, met bebouwing ligt binnen het bouwvlak dat is toegekend aan de bestemming "Wonen". Het bouwvlak is nog niet vol gebouwd. Voor dit bouwvlak is geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen in de planregels. Ingevolge artikel 4, lid 4.2.2, aanhef en onder c, van de planregels dienen aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te worden gebouwd zowel in als buiten het bouwvlak en te voldoen aan onder meer het kenmerk dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is. Onweersproken heeft de raad gesteld dat dit percentage ook thans met de bestaande bebouwing nog niet is bereikt. Het betoog faalt.
5.9. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
224.