201504019/1/A4.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft het college zijn beslissing om op 5 februari 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 5 februari 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening op het Lorentzplein te Den Haag, ter hoogte van nummer 8, is aangetroffen. Omdat in de doos een wikkel met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos van haar afkomstig is, dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op haar als overtreder kunnen worden verhaald.
2. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij stelt dat de doos niet van haar afkomstig is. Zij voert hiertoe aan dat de afstand van haar woning tot de inzamelvoorziening, waarnaast de doos is aangetroffen, voor haar te groot is, omdat zij op leeftijd is en haar fysieke gezondheid het niet toelaat om vanaf haar woning met rollator en een doos naar de locatie te lopen waar de doos is aangetroffen. Verder voert zij aan dat het onlogisch is dat zij met haar beperkte mobiliteit met een doos naar de desbetreffende locatie zou zijn gelopen, terwijl in haar straat het huisvuil huis-aan-huis wordt ingezameld.
2.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Nu op de wikkel in de doos de naam- en adresgegevens van [appellante] zijn aangetroffen, is deze tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3. Niet in geschil is dat de afstand van de woning van [appellante] tot de locatie waar de doos is aangetroffen ongeveer 600 m bedraagt. Gelet op de door haar in het bezwaar- en beroepschrift gegeven toelichting en gezien haar hoge leeftijd, is aannemelijk dat [appellante] slecht ter been is. Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat huishoudelijke afvalstoffen op het adres van [appellante] huis-aan-huis worden ingezameld, is het naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat [appellante] de doos op de aangetroffen locatie heeft neergezet. Het college heeft haar dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en ten onrechte een gedeelte van de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op haar verhaald.
Het betoog slaagt.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 april 2015 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 9 februari 2015 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Het voorgaande betekent dat [appellante] de kosten voor het opruimen van de doos niet hoeft te betalen.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 24 april 2015, kenmerk B.4.15.0924.001;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 9 februari 2015, kenmerk 00852W2A15;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Sorgdrager
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
402-457.