201600163/2/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Middelburg,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Middelburg,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 december 2015 in zaken nrs. 15/6362, 15/7712, 15/6426, 15/7584 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1],
[verzoeker sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelburg.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van vijf woningen op de percelen Koningstraat 10, 12, 14, 16 en 18 te Middelburg.
Bij besluit van 11 augustus 2015 heeft het college, voor zover hier van belang, de daartegen door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het besloten de geconstateerde gebreken te herstellen en de motivering van het besluit te verbeteren overeenkomstig de bij het besluit van 11 augustus 2015 gevoegde gewijzigde omgevingsvergunning voor de gewijzigde deelactiviteiten "het bouwen van een bouwwerk" en "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening" en de ongewijzigde deelactiviteiten "het leggen en hebben van aansluitingen op het gemeenteriool" en "het slopen van een bouwwerk in beschermd stads- of dorpsgezicht" en het besluit van 2 februari 2015 voor het overige in stand te laten.
Bij uitspraak van 22 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 11 augustus 2015 vernietigd voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten "het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening" en "het bouwen van een bouwwerk". De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven en dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 augustus 2015.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker sub 2] heeft de voorzieningenrechter eveneens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 januari 2016, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. J. Ossewaarde, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, en J.A.W. de Hoof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts [belanghebbende], vertegenwoordigd door J. Fierloos, verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] gedane verzoeken strekken tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan de verzoeken is ten grondslag gelegd dat [belanghebbende] met de bouwwerkzaamheden is begonnen en een onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan.
3. Een beoordeling van de door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
4. Weliswaar is op voorhand niet zonder meer uit te sluiten dat het besluit van 11 augustus 2015 dan wel de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure op onderdelen niet in stand zal blijven, maar in hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] in hoger beroep naar voren hebben gebracht, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat eventuele gebreken in de besluitvorming zodanig zwaarwegend zijn dat deze niet kunnen worden hersteld en dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat in hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd ten aanzien van het bouwen achter en voor de bebouwingsgrens vooralsnog geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 23, tweede lid, onder a, en artikel 28, eerste lid, onder b, van het bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht", welke artikelen ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de ter plaatse geldende Beheersverordening "Binnenstad Middelburg" van toepassing zijn, heeft kunnen verlenen. De ter zitting door [verzoeker sub 1] overgelegde foto van de voorzijde van de percelen, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de overschrijding van de bebouwingsgrens in werkelijkheid meer zal bedragen dan de in de omgevingsvergunning genoemde overschrijdingen van deze bebouwingsgrens.
In hetgeen [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd over de strijdigheid van het bouwplan met de welstandsnota, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op basis van de adviezen van de Welstandscommissie op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Welstandscommissie in diverse adviezen gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. In het door [verzoeker sub 2] bij zijn hogerberoepschrift overgelegde deskundigenrapport van Mooisticht van 22 januari 2016 is weliswaar het standpunt ingenomen dat het bouwplan wel in strijd is met de redelijke eisen van welstand, maar in het door het college nader ingediende stuk van 27 januari 2016 is door de leden van de welstandscommissie gemotiveerd ingegaan op hetgeen in het rapport van Mooisticht naar voren is gebracht. De leden van de welstandscommissie stellen zich daarbij onder meer op het standpunt dat het bouwplan voldoende invulling geeft aan het uitgangspunt om opnieuw een karakteristieke rij woonhuizen te vormen, waarbij de woningen herkenbaar zijn als rij en afgebakend zijn met een individueel ontworpen hoekpand. Voorts wordt het standpunt ingenomen dat de door Mooisticht aangehaalde criteria veelal van toepassing zijn op individuele panden in de binnenstad van Middelburg en dat deze criteria niet op dezelfde wijze toepasbaar zijn op de verschillende rijen woningen in de binnenstad van Middelburg. Voor het oordeel dat deze nadere motivering onjuist is, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanknopingspunten.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat ter zitting onweersproken door het college en [belanghebbende] is gesteld dat inmiddels een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld waarin het bouwplan rechtstreeks is toegestaan. Ook gelet hierop bestaat geen aanleiding om vooralsnog aan te nemen dat het besluit in de bodemprocedure uiteindelijk niet in stand zal blijven.
5. Gelet op het vorenstaande, en de belangen van [belanghebbende] bij de omgevingsvergunning, bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat een houder van een verleende vergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico daarvan gebruik maakt, ook als de verzoeken als thans aan de orde worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Duifhuizen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016
724.