201402951/9/R1.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Enschede,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Enschede,
3. [appellant sub 3], wonend te Enschede,
4. [appellant sub 4], wonend te Enschede,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]) beiden wonend te Enschede,
6. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]), beiden wonend te Enschede,
7. [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], beiden wonend te Enschede,
8. [appellant sub 8], wonend te Enschede,
9. [appellant sub 9], wonend te Enschede,
10. [appellant sub 10], wonend te Enschede,
11. [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 11]), beiden wonend te Enschede,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 9], [appellant sub 8], [appellant sub 10], en [appellant sub 11] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2015, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Een aantal appellanten is niet verschenen en heeft zich evenmin doen vertegenwoordigen. De raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Voorts is een aantal belanghebbenden als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 6 mei 2015, in zaak nr. 201402951/1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 10 maart 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 november 2015 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest uitsterfregeling recreatiewoningen" vastgesteld.
Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben [appellant sub 1], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 6], [appellant sub 8], [appellant sub 5], [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 9] gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in overweging 6.10 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de raad het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning op de percelen Nieuwe Beekweg [nummers] ten onrechte wederom onder het overgangsrecht heeft gebracht.
In overweging 6.11.1 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zijn keuze om voor de permanente bewoning van de recreatiewoningen op de percelen Nieuwe Beekweg [...] en [...] geen planregeling op te nemen niet afdoende heeft gemotiveerd.
2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10] en [appellant sub 11] gegrond. Het besluit van 10 maart 2014 dient te worden vernietigd voor zover het betreft de aanduiding "recreatiewoning" wat betreft de percelen Nieuwe Beekweg [nummers] wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en wat betreft de percelen Nieuwe Beekweg [...] en [...] wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Met het herstelbesluit heeft de raad artikel 3, lid 3.5, onder c, en artikel 13, lid 13.4, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" gewijzigd. Deze luiden nu zo:
Artikel 3.5. Specifieke gebruiksregels Agrarisch
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
c. c.1 het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding "recreatiewoning" of "verblijfsrecreatie"
c.2 In afwijking van het bepaalde in c.1 is permanente bewoning toegestaan in de opstallen met de functieaanduiding "recreatiewoning" gelegen aan de Nieuwe Beekweg met de nummers [...], [...], [...] en [...]. Indien de permanente bewoning wordt onderbroken gedurende een jaar dan wel wordt beëindigd, is permanente bewoning niet langer toegestaan en is het bepaalde onder c.1 weer van toepassing.
Artikel 13.4 Specifieke gebruiksregels Bos
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. a.1 het permanent bewonen van een opstal met de functie-aanduiding "recreatiewoning", "specifieke vorm van recreatie - schuilhut" of "verblijfsrecreatie", "specifieke vorm van recreatie - stacaravan", "specifieke vorm van agrarisch- schuur", "specifieke vorm van recreatie - schuilgelegenheid", "verenigingsleven", "specifieke vorm van cultuur en ontspanning - bijzonder gebouw".
a.2 In afwijking van het bepaalde in a.1 is permanente bewoning toegestaan in de opstallen met de functieaanduiding "recreatiewoning" gelegen aan de Nieuwe Beekweg met de nummers [nummers]. Indien de permanente bewoning wordt onderbroken gedurende een jaar dan wel wordt beëindigd, is permanente bewoning niet langer toegestaan en is het bepaalde onder a.1 weer van toepassing.
4. [appellant sub 1], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 6], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en anderen voeren met verschillende argumenten wederom aan dat de raad een reguliere woonbestemming had moeten toekennen in plaats van een uitsterfregeling. In overwegingen 6.9 tot en met 6.11.1 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling echter al overwogen dat de raad daartoe niet gehouden was. Appellanten keren zich daarmee dus tegen overwegingen van de tussenuitspraak. De Afdeling kan, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, echter niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.
5. [appellant sub 8], [appellant sub 5] en [appellant sub 9] betogen dat in de uitsterfregeling ten onrechte een termijn van één jaar is opgenomen dat het gebruik als permanente bewoning mag worden onderbroken zonder dat sprake is van strijdig gebruik. Zij achten deze termijn te kort en wijzen daarbij op verschillende uitspraken van de Afdeling.
5.1. In die uitspraken oordeelde de Afdeling dat overgangsrechtelijk beschermd gebruik met meer dan één jaar mocht worden onderbroken. De Afdeling stelt echter vast dat in al die gevallen in de overgangsrechtelijke bepaling van het desbetreffende bestemmingsplan geen termijn was opgenomen en dat in die gevallen artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening nog niet gold. Die bepaling schrijft voor dat bestaand legaal gebruik in een bestemmingsplan niet meer dan één jaar wordt beschermd. De genoemde uitspraken zijn in zoverre dus achterhaald.
5.2. De wetgever heeft in het Besluit ruimtelijke ordening een beschermingstermijn van één jaar redelijk geacht. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de uitsterfregeling in dit plan in redelijkheid niet ook voor een termijn van één jaar heeft kunnen kiezen. In beide gevallen gaat het immers om dezelfde vraag, namelijk hoe lang gebruik mag zijn onderbroken voordat het moet worden beschouwd als definitief beëindigd.
Het betoog faalt.
6. De beroepen tegen het besluit van 9 november 2015 zijn ongegrond.
7. Het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest uitsterfregeling recreatiewoningen" wijzigt de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest". De gewijzigde planregels hebben betrekking op aanduidingen die staan op de verbeelding bij het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest". Alleen door deze beide plannen in samenhang te bezien is het gebrek in het besluit van 10 maart 2014 hersteld. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 10 maart 2014 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht geheel in stand te laten. Dit betekent dat voor de percelen Nieuwe Beekweg [...], [...], [...] en [...] de uitsterfregeling van artikel 3, lid 3.5, onder c, van de planregels geldt. Voor de percelen Nieuwe Beekweg [nummers] geldt de uitsterfregeling van artikel 13, lid 13.4, onder a van de planregels.
8. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 8], [appellant sub 9], [appellant sub 10] en [appellant sub 11] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
[appellant sub 11] heeft verzocht om vergoeding van kosten gemaakt door een deskundige. Een rapport van een deskundige is niet overgelegd, dus in zoverre bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] zijn ingesteld door mr. J. Bosma van Damsté advocaten en zijn identiek. Hij heeft hen ook ter zitting vertegenwoordigd en namens hen een identieke zienswijze naar voren gebracht. Het gaat hier om samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak beschouwd.
Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 10 maart 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" gegrond;
II. vernietigt het besluit van 10 maart 2014 voor zover het betreft de aanduiding "recreatiewoning" wat betreft de percelen Nieuwe Beekweg [nummers];
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van 9 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest uitsterfregeling recreatiewoningen" ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B]: € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B]: € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B]: € 1310,40 (zegge: dertienhonderdtien euro en veertig cent), waarvan € 1240,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 8]: € 620,00 (zegge: zeshonderdtwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 9]: € 690,40 (zegge: zeshonderdnegentig euro en veertig cent), waarvan € 620,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 10]: € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B]: € 368,80 (zegge: driehonderdachtenzestig euro en tachtig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Enschede aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- aan [appellant sub 1]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 2] en anderen: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan [appellant sub 3]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 4]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- aan [appellant sub 8]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 9]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 10]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);
- aan [appellant sub 11A] en [appellant sub 11B]: € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro).
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.
w.g. Michiels w.g. Bošnjaković
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
410.