ECLI:NL:RVS:2016:470

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201504395/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.J. van Eck
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herregistratie fysiotherapeut in BIG-register en de rol van het Beoordelingskader

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn aanvraag voor herregistratie als fysiotherapeut in het BIG-register heeft zien afgewezen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister heeft deze afwijzing gebaseerd op het feit dat de appellant niet voldoet aan de werkervaringseisen die zijn vastgesteld in het Beoordelingskader Herregistratie BIG-register. De appellant heeft in het verleden als fysiotherapeut gewerkt, maar zijn inschrijving in het BIG-register is verlopen. Hij heeft sindsdien gewerkt als Wmo-adviseur en heeft een eigen praktijk voor osteopathie. De minister heeft de werkzaamheden van de appellant als osteopaat niet meegeteld voor de herregistratie, omdat deze volgens het Beoordelingskader niet binnen het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut vallen.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de afwijzing van de minister bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het Beoordelingskader zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de minister niet onredelijk heeft gehandeld door de werkzaamheden van de appellant als osteopaat niet mee te tellen. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte het Beoordelingskader niet buiten toepassing heeft gelaten, omdat hij van mening is dat zijn werkzaamheden als osteopaat en Wmo-adviseur gelijkwaardig zijn aan die van een fysiotherapeut.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen afwijzen dat de werkzaamheden van de appellant als osteopaat meetellen voor de herregistratie, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die nopen tot afwijking van het beleid. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om het Beoordelingskader buiten toepassing te laten, en de minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het ondoenlijk is om met alle bijzondere beroepsgroepen in overleg te treden.

Uitspraak

201504395/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2015 in zaak nr. 14/10118 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS).
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2014 heeft de minister een aanvraag van [appellant] om herregistratie als fysiotherapeut in het zogenoemde BIG-register afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2015, waar [appellant], bijgestaan door J.J. Houmes RA, werkzaam bij Rijkse, accountants-administratie consulenten, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Osteopathie, +en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Ellenkamp, mr. C.D.J. van Estrik en M.E. Egberts LLM, allen werkzaam bij het Ministerie van VWS, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het BIG-register is door de minister ingesteld op grond van artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG). Deze wet kent een stelsel van titelbescherming voor bepaalde beroepen, waaronder dat van fysiotherapeut. Alleen degenen die als fysiotherapeut in het register van fysiotherapeuten van het BIG-register staan ingeschreven, mogen die titel voeren.
Een inschrijving is vijf jaar geldig. Om voor herregistratie als fysiotherapeut in aanmerking te komen, dient aan een aantal criteria te worden voldaan. Een fysiotherapeut dient, voor zover thans van belang, aan een werkervaringseis te voldoen. In artikel 3 van het Besluit periodieke registratie Wet BIG is in dat verband bepaald dat hij gedurende vijf jaar 2080 uur werkzaamheden moet hebben verricht binnen het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut. De criteria voor herregistratie zijn nader uitgewerkt in het Beoordelingskader Herregistratie BIG-register deel 2c: Fysiotherapeuten, versie 1.0 van 21 mei 2013 (hierna: het Beoordelingskader).
2. [appellant] heeft een opleiding tot fysiotherapeut voltooid. Sinds 1 mei 2005 is hij in loondienst werkzaam als adviseur op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo-adviseur). Daarnaast heeft hij sinds 2010 een eigen praktijk voor osteopathie.
[appellant] stond tot 11 januari 2014 als fysiotherapeut ingeschreven in het BIG-register. De minister heeft zijn aanvraag om herregistratie afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de gestelde eisen voor werkervaring. [appellant] heeft volgens de minister niet met bewijsstukken aangetoond dat zijn werkzaamheden als Wmo-adviseur tot het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut behoren. Daarnaast mogen zijn werkzaamheden als osteopaat niet worden meegeteld voor de herregistratie, omdat osteopathie volgens het Beoordelingskader niet binnen het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut past, aldus de minister.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het geschil zich, gelet op de beroepsgronden, toespitst op de vraag of de werkzaamheden van [appellant] als osteopaat door de minister terecht niet zijn meegeteld in het kader van de herregistratie als fysiotherapeut. Zij heeft die vraag bevestigend beantwoord. Het niet meetellen van die werkzaamheden is overeenkomstig het Beoordelingskader en dat kader is niet onredelijk, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank het Beoordelingskader ten onrechte niet buiten toepassing heeft gelaten. Volgens hem is dat kader onredelijk, omdat daarbij alle werkzaamheden van een osteopaat en een medisch adviseur worden uitgesloten, zonder dat naar de aard en inhoud van die werkzaamheden wordt gekeken. De werkzaamheden die hij als osteopaat en Wmo-adviseur heeft verricht, zijn grotendeels identiek aan de voor herregistratie kwalificerende werkzaamheden als fysiotherapeut, zodat hij voor herregistratie in aanmerking dient te komen, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft in beroep bij de rechtbank niet aangevoerd dat de minister de door hem verrichte werkzaamheden als Wmo-adviseur ten onrechte niet heeft meegeteld voor de werkervaringseis. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom [appellant] dit niet reeds bij de rechtbank heeft aangevoerd, en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient zijn betoog in zoverre buiten beschouwing te blijven.
In het navolgende zal worden ingegaan op het betoog van [appellant] voor zover dat ziet op zijn werkzaamheden als osteopaat.
4.2. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat het Beoordelingskader in nauwe samenwerking met de beroepsorganisatie Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (hierna: de KNGF) is opgesteld. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd op basis waarvan aan de deskundigheid van de KNGF moet worden getwijfeld. De rechtbank heeft het verder terecht niet onzorgvuldig of onredelijk geacht dat de minister alleen de KNGF heeft geraadpleegd en niet ook de beroepsvereniging voor osteopaten, aangezien het om het Beoordelingskader voor het beroep fysiotherapeut gaat. De minister heeft zich in dit verband tevens op het standpunt mogen stellen dat het ondoenlijk is om met alle bijzondere beroepsgroepen in overleg te treden.
4.3. In het Beoordelingskader is voor de uitwerking van het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut gebruik gemaakt van het door de KNGF opgestelde beroepsprofiel van een fysiotherapeut. Daarnaast zijn in het Beoordelingskader bij ‘Praktijkvoorbeelden’ verschillende specifieke situaties beoordeeld die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Dit heeft geleid tot het gestelde in paragraaf 4.11 van het Beoordelingskader, welke als volgt luidt:
"Osteopathie past niet binnen het deskundigheidsgebied van de fysiotherapie. Het hypothetische theoretische verklaringsmodel van osteopathie berust op erkende westerse fundamentele wetenschappen als anatomie en fysiologie. Sommige basale hypothesen en redeneringen van deze beroepsgroep berusten echter voor een deel op louter speculatieve theoretische verbanden. Tot dusverre worden deze redeneringen en veronderstelde verbanden ook in onvoldoende mate objectiveerbaar gemaakt. Bovendien is er voor de veronderstelde effecten van de gepleegde interventies onvoldoende externe evidentie op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Werkzaamheden op dit gebied mogen niet meegeteld worden voor herregistratie."
4.4. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor twijfel aan de juistheid van het gestelde in paragraaf 4.11 van het Beoordelingskader. Zij heeft terecht overwogen dat de inzichten van [appellant] over de verhouding tussen fysiotherapie en osteopathie, die hij uitgebreid heeft beschreven, niet kunnen afdoen aan die paragraaf die, zoals uit het voorgaande volgt, zorgvuldig tot stand is gekomen. In het geval van osteopathie zijn de werkzaamheden reeds beoordeeld door de minister en de KNGF. Daaruit is het gestelde in paragraaf 4.11 van het Beoordelingskader naar voren gekomen, waarbij het kennelijk niet nodig is geacht onderscheid te maken tussen verschillende behandelingen van osteopaten. De minister hoefde in dit geval de werkzaamheden die door [appellant] in de hoedanigheid als osteopaat zijn verricht derhalve niet meer inhoudelijk te beoordelen, maar hij mocht volstaan met een verwijzing naar paragraaf 4.11.
De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het onredelijk is dat in het Beoordelingskader de werkzaamheden van een osteopaat niet binnen het deskundigheidsgebied van de fysiotherapeut vallen en daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende behandelingen van osteopaten.
4.5. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank het Beoordelingskader terecht niet buiten toepassing gelaten. Op grond van het in paragraaf 4.11 van het Beoordelingskader neergelegde beleid behoefde de minister de werkzaamheden die door [appellant] als osteopaat zijn verricht niet inhoudelijk te beoordelen, maar heeft hij diens aanvraag om herregistratie in redelijkheid kunnen afwijzen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.4. is overwogen, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
611.