ECLI:NL:RVS:2016:456

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201506206/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 17 juni 2015 zijn beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was door de raad voor rechtsbijstand afgewezen op 12 juni 2014. De raad had geoordeeld dat [appellant] zelf, of met hulp van een ander, zijn situatie kon toelichten en dat juridische bijstand van een advocaat niet noodzakelijk was.

[Appellant] had eerder een bijstandsuitkering aangevraagd, die op 15 augustus 2013 was afgewezen. Hij had geen rechtsmiddel aangewend tegen deze afwijzing. In zijn verzoek om rechtsbijstand stelde hij dat de rechtbank niet had onderkend dat hij bijstand van een advocaat nodig had, omdat de rechtspraak over het begrip 'gemeenschappelijke huishouding' complex is.

De Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat juridische bijstand noodzakelijk was. De raad had zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verzoek om toevoeging niet voldeed aan de criteria van de Wet op de rechtsbijstand, omdat het rechtsprobleem eenvoudig afgehandeld kon worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De beslissing werd genomen door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier. De uitspraak vond plaats op 24 februari 2016.

Uitspraak

201506206/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juni 2015 in zaak nr. 14/4480 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om aan hem een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee een aanvraag van [appellant] om een bijstandsuitkering afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen rechtsmiddel aangewend.
Bij besluit van 22 april 2014 heeft het college een verzoek van [appellant] om terug te komen van zijn besluit van 15 augustus 2013 afgewezen. Volgens het college heeft [appellant] in zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermeld.
De procedure waarvoor [appellant] om toevoeging heeft verzocht betreft het maken van bezwaar tegen het besluit van 22 april 2014.
2. Aan het besluit van 3 november 2014 heeft de raad een advies van de commissie voor bezwaar van 13 oktober 2014 ten grondslag gelegd. Volgens de raad kan [appellant] zelf of met behulp van een andere persoon dan een advocaat zijn persoonlijke situatie uitleggen en toelichten waarom hij van mening is dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Bijstand van een advocaat is niet noodzakelijk, aldus de raad.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem noodzakelijk was bijstand te krijgen van een advocaat, niet heeft onderkend dat inhoudelijk bezwaar moest worden gemaakt. De rechtbank is er volgens [appellant] aan voorbijgegaan dat zijn verzoek om een bijstandsuitkering door het college is afgewezen omdat hij een gemeenschappelijke huishouding zou voeren met zijn nicht en de rechtspraak over het begrip "gemeenschappelijke huishouding" complex is. Voor het voeren van een procedure is daarom bijstand van een advocaat vereist, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 28 eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
3.2. In bezwaar heeft [appellant] gesteld dat zijn toevoegingsverzoek betrekking heeft op een procedure betreffende een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb en dat in dit kader de vraag aan de orde is of zich nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat enkel in algemene termen is gesteld waarom juridische bijstand noodzakelijk is en de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onder deze omstandigheden voor het aanvoeren van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen bijstand door een advocaat is vereist. Daarbij heeft de rechtbank ook terecht overwogen dat niet terzake doet dat [appellant], zoals hij stelt, laaggeletterd is. Hij kon zich zo nodig laten bijstaan door een derde wiens werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
735.