ECLI:NL:RVS:2016:455

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201506085/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing toevoegingen voor rechtsbijstand in verband met ontruimingsvordering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015. De rechtbank had eerder de aanvragen van [appellant] voor toevoegingen voor rechtsbijstand afgewezen, die hij had ingediend in verband met een ontruimingsvordering. De Raad voor Rechtsbijstand had op 20 mei en 26 juni 2014 de aanvragen van [appellant] afgewezen, waarna de bezwaren van [appellant] ongegrond werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de voortzetting van zijn bedrijf afhankelijk was van de uitkomst van de procedure.

[appellant] stelde dat zijn bedrijfsvoering volledig afhankelijk was van het gebruik van het terrein dat hij huurde en dat hij zonder een vervangend werkterrein zijn bedrijf zou moeten staken. De commissie voor bezwaar had echter geoordeeld dat er geen uitzonderingssituatie was die rechtsbijstand rechtvaardigde, omdat niet was aangetoond dat het bedrijf zich niet op een andere locatie kon vestigen. De rechtbank bevestigde dit oordeel en stelde dat de enkele stelling van [appellant] onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van bedrijfsbeëindiging bij ontruiming.

In het hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de kwestie van begeleiding naar een nieuw werkterrein gelijkstelde aan de opzegging van een huurcontract, waarbij geen afspraken over begeleiding bestonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat zijn bedrijf zonder begeleiding niet kon voortbestaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd op 24 februari 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201506085/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015 in zaken nrs. 14/3641 en 14/4305 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 mei 2014 en 26 juni 2014 heeft de raad aanvragen van [appellant] om aan hem toevoegingen voor rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 3 september 2014 en 22 oktober 2014 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een verzoek om een toevoeging gedaan voor het voeren van verweer tegen een ontruimingsvordering. Deze vordering betreft het werkterrein gelegen achter de Dwarsweg te Middelharnis. [appellant] gebruikt dit terrein voor bedrijfsmatige activiteiten. Niet in geschil is dat het om een bedrijfsmatig rechtsbelang gaat. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij voor een toevoeging in aanmerking komt, omdat zijn bedrijfsuitoefening volledig afhankelijk is van het gebruik van het terrein en dat hij na ontruiming van het terrein zijn bedrijf zal moeten staken als hij geen vervangend werkterrein heeft.
In het advies van de commissie voor bezwaar (hierna: de commissie), dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag ligt, is overwogen dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), nu niet of onvoldoende is gebleken dat het bedrijf van [appellant] zich niet op een andere plek zou kunnen vestigen. De enkele stelling van [appellant] is onvoldoende om aan te nemen dat bij ontruiming sprake is van bedrijfsbeëindiging. De commissie verwijst in dit verband naar werkinstructie H050, geschil (ver)huur bedrijfsruimte, waarin is bepaald dat voor verweer tegen de opzegging van een huurcontract bedrijfsruimte geen toevoeging wordt verstrekt en een hogere huurprijs op een nieuwe locatie geen argument is om niettemin een toevoeging te verstrekken, omdat dit nooit wordt aangemerkt als bedrijfsbedreigend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voortzetting van het bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de procedure.
2. [appellant] betoogt dat het in het kort geding over de ontruiming van het werkterrein onder meer ging over de vraag, of de toegezegde begeleiding naar een ander werkterrein naar behoren had plaatsgevonden. De rechtbank heeft deze kwestie ten onrechte op een lijn gesteld met het voeren van verweer tegen de opzegging van een huurcontract voor een bedrijfsruimte, waarbij geen afspraken bestaan over de begeleiding naar een vervangende bedrijfsruimte. De begeleiding naar een nieuw terrein is van essentieel belang voor het voortbestaan van zijn bedrijf, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang, waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
2.2. Aangezien [appellant] een beroep heeft gedaan op de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onderdeel e, onder 1, voormeld, lag het op zijn weg aannemelijk te maken dat die situatie zich voordoet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] daarin niet is geslaagd, reeds omdat hij zijn stelling dat hij zijn bedrijf zonder begeleiding naar een nieuw terrein niet zal kunnen voortzetten, niet heeft gemotiveerd. Aan een beoordeling van de klacht over de toepasselijkheid van werkinstructie H050 komt de Afdeling daarom niet meer toe.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
480.