201505248/1/A2.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/4411 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om aan hem een toevoeging voor rechtsbijstand te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een verzoek om een toevoeging gedaan voor het voeren van verweer tegen een ontruimingsvordering. De vordering betreft het werkterrein gelegen achter de Dwarsweg te Middelharnis. [appellant] gebruikt dit terrein voor hobbymatige activiteiten, naar eigen zeggen met name bestaande uit het knutselen aan auto's.
In het advies van de commissie voor bezwaar van de raad (hierna: de commissie), dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd, is overwogen dat het gaat om een aanvraag die samenhangt met de uitoefening van een hobby en dat zodanige kosten in beginsel voor zijn eigen rekening komen, behoudens voor zover sprake is van zwaarwegende omstandigheden of een materieel belang. Daarvan is niet gebleken, aldus de commissie. Weliswaar is bij de aanvraag aangegeven dat er een financieel belang is van € 5.000,00, maar dit belang is ook in bezwaar niet onderbouwd, aldus het advies.
In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de raad nader toegelicht dat [appellant] heeft gesteld dat dit bedrag is gebaseerd op de te verwachten huurkosten indien hij zijn hobby op een andere plek moet voortzetten, maar dit is niet onderbouwd en evenmin heeft [appellant] gesteld dat hij daadwerkelijk een vervangend terrein zal gaan huren.
2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld beroepsgronden in te dienen.
2.1. Het bij brief van 11 december 2014 ingediende beroepschrift bevatte geen beroepsgronden. [appellant] heeft te kennen gegeven dat het beroep op nader aan te voeren gronden berust. Uit het rechtbankdossier blijkt niet dat [appellant] vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld dit gebrek te herstellen. Op 23 april 2015 is het beroep niettemin ter zitting van de rechtbank behandeld. [appellant] was daarbij niet aanwezig of vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft ondanks het ontbreken van beroepsgronden de rechtmatigheid van het besluit van 29 oktober 2014 beoordeeld. Deze ambtshalve beoordeling verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank had [appellant], gelet op artikel 6:6 van de Awb, in de gelegenheid moeten stellen het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep beoordelen in het licht van de door hem naar voren gebrachte gronden.
4. [appellant] betoogt dat, voor zover de raad ervan uitgaat dat onvoldoende zou zijn aangetoond dat hij een belang heeft ten bedrage van € 5.000,00, algemeen bekend mag worden verondersteld dat hij na ontruiming de eerstkomende twee jaar in elk geval meer dan € 500,00 huurkosten zal hebben ter vervanging van het te ontruimen perceel. Verder mocht van hem niet worden verlangd dat hij bij aanvang van de rechtsbijstand al in staat was een onderbouwing van het bedrag van € 5.000,00 te geven, nu hij op dat moment nog gewoon gebruik maakte van het te ontruimen perceel, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt de rechtsbijstand niet verleend indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.
Volgens werkinstructie O030, geschil verbintenissenrecht, kan voor aanvragen die betrekking hebben op materiële vorderingen voortkomend uit hobby-gerelateerde zaken worden toegevoegd. Hierbij kan aan geschillen over de aankoop en verkoop van hobbygerelateerde zaken en huisdieren worden gedacht, aldus de werkinstructie. Het financieel belang moet wel hoger zijn dan € 500,00.
4.2. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de procedure waarvoor hij een toevoeging heeft aangevraagd, geen belang omvatte dat in objectieve zin van voldoende gewicht is om rechtsbijstand te rechtvaardigen. [appellant] heeft, zoals de raad terecht naar voren heeft gebracht, niet met gegevens of bescheiden gestaafd dat zijn op geld waardeerbare belang het bedrag van € 500,00 overstijgt.
Het betoog faalt. Dit betekent dat de raad de aanvraag om een toevoeging terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Redelijke toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/4411;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 123,00 (zegge: honderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
480.