ECLI:NL:RVS:2016:447

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
201506888/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en Afvalstoffenverordening: Onterecht opgelegde kosten voor appellant

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 februari 2016 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 29 juni 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 23 juni 2015 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor rekening van de appellant gesteld.

De appellant betwistte dat hij de vuilniszak had aangeboden, en voerde aan dat deze op een afstand van ongeveer 1 km van zijn woning was aangetroffen. Hij stelde dat de vuilniszak mogelijk door een andere persoon verkeerd was aangeboden, en dat het college niet op basis van één brief kon concluderen dat hij de overtreder was. De Raad van State overwoog dat de naam- en adresgegevens van de appellant in de vuilniszak waren aangetroffen, wat hem herleidbaar maakte als overtreder. De enkele afstand tot de plek van de vondst was onvoldoende om aan te tonen dat hij niet verantwoordelijk was voor de overtreding.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet degene was die de vuilniszak verkeerd ter inzameling had aangeboden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de gebruiker van een perceel voor het correct aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen en de gevolgen van bestuursdwang in dit kader.

Uitspraak

201506888/1/A4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college zijn beslissing om op 23 juni 2015 wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 27 augustus 2015 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door H. Rosema, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op 23 juni 2015 naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) op het Weteringplein ter hoogte van nummer 1 is aangetroffen. Omdat in de vuilniszak een adresdrager is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellant], stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt.
3. [appellant] betoogt dat hij niet degene is geweest die de vuilniszak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Dichtbij zijn woning staan twee inzamelvoorzieningen waar hij altijd zijn huisvuil naartoe brengt. De plek waar de vuilniszak is aangetroffen ligt volgens hem op ongeveer 1 km van zijn woning en het is onlogisch dat hij daar zijn huisvuil zou hebben achtergelaten. Hij vermoedt dat de in de vuilniszak aangetroffen brief bij een woning in de Amstelstraat is bezorgd, in plaats van bij zijn woning in de Amstelhof, en dat de ontvanger de brief heeft weggegooid en de vuilniszak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Volgens [appellant] heeft het college niet op basis van slechts één brief de conclusie kunnen trekken dat hij overtreder is.
3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Nu in de vuilniszak de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, is deze tot hem herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellant] de overtreder is, tenzij [appellant] aannemelijk maakt dat hij niet degene is die de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
3.3. De enkele omstandigheid dat [appellant] op ruime afstand woont van de plek waar de vuilniszak is aangetroffen, zoals hij stelt, is op zich zelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, nr. 201405736/1/A4). Ook de omstandigheid dat op korte afstand van zijn woning andere inzamelvoorzieningen zijn gesitueerd, is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in de vuilniszak aangetroffen brief verkeerd is bezorgd bij een woning aan de Amstelstraat en dat de betrokken bewoner de brief in de vuilniszak heeft gedaan en deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
148.