201408865/1/R4.
Datum uitspraak: 24 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de verlengde Zuidhoornseweg voor een tiental woningen gelegen aan de Kalmoeskade 3 en 4, Rijksstraatweg 7, 8 en 9a, Woudseweg 130, Tramkade 9,10 en 11 en Tanthofkade 2 te Den Hoorn.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door ir. B. Boon en mr. K. Kuiper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Het college en [appellant] hebben nog nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Overwegingen
1. [appellant] woont op het adres [locatie]. Voor zijn woning is een hogere waarde van 52 dB vastgesteld.
Ontvankelijkheid
2. Het college stelt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [appellant] geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 110c, eerste lid, van de Wgh, wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
[appellant] heeft geen afzonderlijke zienswijze over het ontwerpbesluit hogere waarden naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 en met artikel 6:13, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting door een belanghebbende die over het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Ingevolge artikel 3:13 van de Awb zendt het bestuursorgaan ontwerpbesluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging toe aan hen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 september 2015, nr. 201306290/1/R4) is een besluit tot vaststelling van hogere waarden mede gericht aan degene tot bescherming van wiens woning het besluit strekt.
Ter zitting is vast komen te staan dat het ontwerpbesluit hogere waarden niet aan [appellant] is toegezonden of uitgereikt. Onder die omstandigheid is de Afdeling van oordeel dat het niet indienen van een zienswijze [appellant] niet kan worden verweten. Het beroep van [appellant] is ontvankelijk.
Procedureel
4. [appellant] stelt dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar een akoestisch onderzoek van Arcadis van 2 april 2013, maar dat het onderzoek van Arcadis van 7 november 2013 ter inzage heeft gelegen. Daarom is het voor hem niet te controleren of het besluit op juiste gronden is genomen.
4.1. Ingevolge artikel 3:11 van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het onderzoek van Arcadis van 7 november 2013, de definitieve versie is van het onderzoek en dat het besluit daarop is gebaseerd. Niet in geschil is dat de er inhoudelijk weinig verschil is tussen de versie van 2 april 2013 en de versie van 7 november 2013.
De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] niet heeft kunnen controleren of het besluit op juiste gronden is genomen omdat niet alle op het ontwerpbesluit betrekking hebbende stukken ter inzage zijn gelegd.
Het betoog faalt.
Inhoudelijk
5. [appellant] stelt dat het bestreden besluit op onjuiste gronden is genomen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] een brief van Peutz van 1 oktober 2014 overgelegd, waarin twijfels over de juistheid van het bestreden besluit worden geuit. Volgens deze brief ontbreken in het akoestisch onderzoek van Arcadis van 7 november 2013 de invoergegevens, waardoor het volgens Peutz niet mogelijk is om de modelleringswijze en de uitgangspunten te controleren. Het akoestisch onderzoek is daarom volgens Peutz ook niet reproduceerbaar. Verder is het akoestisch rekenmodel volgens Peutz niet in overeenstemming met de maatregelen die de gemeente wenst te treffen omdat in het onderzoek van verschillende wegdeklagen wordt uitgegaan. Voorts staat in de brief van Peutz dat de hogere grenswaarden in het bestreden besluit in de eenheid d(B) zijn uitgedrukt, terwijl dat niet de wettelijke eenheid is. In zoverre is onduidelijk welke hogere grenswaarden zijn verleend.
5.1. Het college heeft erkend dat de invoergegevens niet bij het akoestisch onderzoek zijn gevoegd en heeft de gegevens alsnog overgelegd. [appellant] is in de gelegenheid gesteld op de overgelegde invoergegevens alsnog te reageren.
5.2. [appellant] heeft naar aanleiding van de door het college overgelegde invoergegevens aangevoerd dat het bestreden besluit niet op basis van die gegevens in stand kan worden gelaten omdat deze eerder ter inzage gelegd hadden moeten worden. Daarnaast zijn de gegevens niet langer actueel omdat volgens [appellant] de Overgaagbrug zal worden verhoogd, waardoor de Zuidhoornseweg hoger zal komen te liggen. Met de verhoogde ligging van de weg is geen rekening gehouden in de overgelegde invoergegevens.
5.3. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het akoestisch onderzoek van Arcadis heeft mogen baseren. Voor zover [appellant] stelt dat de invoergegevens niet actueel zijn omdat deze niet uitgaan van een verhoging van de Overgaagbrug, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van concrete plannen voor verhoging van de Overgaagbrug, zodat het college dit terecht niet heeft betrokken in zijn besluitvorming.
Het betoog faalt.
5.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het rekenmodel niet in overeenstemming is met de voorgenomen maatregelen, heeft het college ter zitting gesteld dat ter hoogte van het kruispunt referentiewegdek zal worden toegepast. Vanaf 50 m van het kruispunt tot aan de gemeentegrens zal een dunne deklaag B worden toegepast. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de bronmaatregelen in het bestek zijn opgenomen en zullen worden uitgevoerd.
Gelet op de omstandigheid dat in paragraaf 3.3 en hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek van Arcadis de maatregelen zijn opgenomen waarmee is gerekend, en nu het college ter zitting ook heeft gesteld dat de maatregelen waarmee is gerekend daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit in zoverre niet op het akoestisch onderzoek heeft mogen baseren.
5.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat onduidelijk is welke hogere waarden zijn verleend omdat de waarden zijn uitgedrukt in d(B) stelt het college dat dit een typefout betreft. De Afdeling acht dit aannemelijk, temeer daar in het akoestisch onderzoek van Arcadis wordt geadviseerd grenswaarden vast te stellen die exact dezelfde waarden in dB betreffen. Naar het oordeel van de Afdeling is in zoverre niet onduidelijk welke waarden zijn vastgesteld. Dit betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Slump w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016
539-731.