201506503/1/V2.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 7 augustus 2015 in zaak nr. 15/6589 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, en ambtshalve geweigerd krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 augustus 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de eerste grief onder meer dat de rechtbank een nader onderzoek ter zitting achterwege heeft gelaten zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven, en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 8:57 van de Awb.
1.1. De rechtbank heeft bij beslissing van 21 juli 2015 het onderzoek krachtens artikel 8:68 van de Awb heropend en de staatssecretaris verzocht te reageren op de door de vreemdeling op 9 juli 2015 overgelegde medische informatie. Op 31 juli 2015 heeft de staatssecretaris gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan. Uit de aangevallen uitspraak en de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt niet dat de rechtbank partijen toestemming heeft gevraagd voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting, dan wel dat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De vreemdeling betoogt derhalve terecht dat de rechtbank in strijd met artikel 8:57 van de Awb heeft gehandeld (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2015 in zaak nr. 201502547/1/V2).
De grief slaagt in zoverre.
2. Hetgeen de vreemdeling overigens in de eerste grief, en in de tweede, derde en vierde grief heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 1.1. is overwogen, kennelijk gegrond. De vijfde grief behoeft daarom geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 7 augustus 2015 in zaak nr. 15/6589;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
284-802.