201600533/1/V3
Datum uitspraak: 9 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2016 in zaak nr. 15/21978 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 januari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem, heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 25 mei 2015 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft op 9 juni 2015 de Italiaanse autoriteiten verzocht om overname van de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen twee maanden op het overnameverzoek gereageerd, zodat zij sinds 10 augustus 2015 verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag. De staatssecretaris heeft daarom op 10 december 2015 besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.
De vreemdeling heeft in beroep onder meer betoogd dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 juni 2015 geen voldoende specifieke garantie biedt voor een gezamenlijke opvang van hem als minderjarige met zijn meerderjarige zus. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, nu in de brief niet expliciet is aangegeven dat de garantie ook betrekking heeft op de combinatie van een broer en zus en voorts niet gebleken is van een nadere garantie. De rechtbank vond geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2. De staatssecretaris klaagt in de grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Hiertoe voert hij aan dat de vreemdeling inmiddels meerderjarig is en derhalve voormelde garantie geen rol meer speelt.
2.1. Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de vreemdeling meerderjarig is geworden en dan een garantie niet meer vereist is. De meerderjarigheid is door de vreemdeling niet bestreden, zodat reeds hierom in het licht van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12 (www.echr.coe.int) geen specifieke garantie voor opvang van de vreemdeling wegens minderjarigheid meer is vereist. Nu de rechtbank voorts onbestreden heeft geoordeeld dat de overige beroepsgronden falen, heeft zij ten onrechte geen aanleiding gezien om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij niet is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 december 2015 geheel in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Dit betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, terecht niet in behandeling heeft genomen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 14 januari 2016 in zaak nr. 15/21978, voor zover de rechtbank daarbij niet heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2015, V-nummer […], geheel in stand blijven;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Snijders
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2016
279