ECLI:NL:RVS:2016:417

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
201507471/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan met betrekking tot verkoop van kleding aan particulieren

Op 8 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil over het bestemmingsplan "2e Actualisatie Buitengebied Boskoop". Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 9 juli 2015 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn, wijzigt de mogelijkheden voor de verkoop van kleding aan particulieren op een perceel in Boskoop. De verzoekster, een kledingzaak in het dorpscentrum van Boskoop, vreest dat de uitbreiding van verkoopmogelijkheden op het perceel van een concurrent zal leiden tot oneerlijke concurrentie en leegstand in het winkelgebied.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 26 januari 2016. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T. de Beet en A.J. van Willigen, heeft betoogd dat de wijziging van de planregels, die de verkoop van kleding aan particulieren op het perceel mogelijk maakt, nadelige gevolgen zal hebben voor haar onderneming. De raad van de gemeente Alphen aan den Rijn en de belanghebbende, Textiel Service B.V., hebben de argumenten van de verzoekster betwist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkoop van kleding aan particulieren door de belanghebbende onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de kledingzaken in het dorpscentrum van Boskoop voordat de Afdeling uitspraak doet in de bodemprocedure. Het verzoek is afgewezen, en de verzoekster kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen indien de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

201507471/2/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Actualisatie Buitengebied Boskoop" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2016, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. T. de Beet en A.J. van Willigen, en de raad, vertegenwoordigd door J.F. Schutte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende A] en Textiel Service B.V. (hierna: [belanghebbende]), vertegenwoordigd door [gemachtigde].
De voorzieningenrechter heeft de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en het beroep van [belanghebbende B] en [belanghebbende C] afgesplitst van de behandeling van het verzoek van [verzoekster] en van de behandelding van de overige beroepen tegen het besluit van 9 juli 2015 en voortgezet onder nr. 201507471/4/R4 en 201507471/5/R4. Het verzoek van [belanghebbende B] en [belanghebbende C] is eveneens op de zitting van 26 januari 2016 behandeld.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het plan
2. Het plan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" dat bij besluit van 30 juni 2011 is vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Boskoop. Het plan wijzigt onder meer een aantal planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Het geschil
3. Het verzoek en het beroep van [verzoekster] richten zich tegen de mogelijkheden die het plan bevat voor de verkoop van kleding aan particulieren op het perceel [locatie] te Boskoop. Op dit perceel is [belanghebbende] gevestigd. Aan het perceel [locatie] is in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" toegekend.
Bij het bestreden besluit is artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder h, van de planregels gewijzigd. Op grond van de gewijzigde bepaling is op de gronden met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" maximaal twee dagen per week verkoop van kleding aan particulieren toegestaan en is het toegestaan om op locatie uitsluitend op afspraak kleding te passen. Dit is een uitbreiding ten opzichte van de regeling in het bestemmingsplan "Buitengebied". Op grond van artikel 5, lid 5.4, aanhef en onder h, van de planregels van dat plan was ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag en kantoor t.b.v. kleding" vier keer per jaar verkoop van kleding aan particulieren toegestaan.
[verzoekster] exploiteert een kledingzaak in het dorpscentrum van Boskoop. Zij vreest dat de uitbreiding van de mogelijkheden voor de verkoop van kleding aan particulieren op het perceel van [belanghebbende] leidt tot oneerlijke concurrentie voor de kledingzaken in het dorpscentrum en tot leegstand in het winkelgebied.
Ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak
4. De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of het verzoek moet worden afgewezen vanwege een te verwachten niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in de hoofdzaak.
5. Er zijn in dit geval twee redenen waarom het beroep mogelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De eerste reden is dat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend. De tweede reden is dat [verzoekster] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.
6. Het plan is met ingang van 20 augustus 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Uit de artikelen 6:7 en 6:8, vierde lid, van de Awb volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift liep van 21 augustus tot en met 1 oktober 2015. Het beroepschrift van [verzoekster] is bij de Afdeling binnengekomen op 14 oktober 2015 en dus na afloop van de beroepstermijn.
6.1. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.2. [verzoekster] betoogt dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is, omdat uit de kennisgeving van het vastgestelde plan niet duidelijk blijkt dat de planregel is gewijzigd die de verkoop van kleding aan particulieren mogelijk maakt op het perceel [locatie].
6.3. Uit artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb volgt dat de kennisgeving van het plan ten minste de zakelijke inhoud moet vermelden.
6.4. In de kennisgeving staat dat het plan vooral ziet op wijzigingen op perceelsniveau en een marginale aanpassing van de planregels. De wijzigingen op perceelsniveau betreffen volgens de kennisgeving onder andere de 29 in de kennisgeving genoemde locaties. Uit de kennisgeving blijkt verder dat het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. De gewijzigde vaststelling ziet volgens de kennisgeving op zeven specifiek genoemde percelen.
Het perceel [locatie] is in de kennisgeving niet genoemd in de opsomming van locaties. De kennisgeving is op dat punt echter niet onjuist of onvolledig, omdat de bestemming en de aanduiding voor [locatie] niet zijn gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied". De bepaling uit de planregels die op dat perceel de verkoop van kleding aan particulieren mogelijk maakt, is in het plan wel gewijzigd; ook is deze bepaling gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Dit laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit de kennisgeving af te leiden. Daarnaast betwijfelt de voorzieningenrechter of de wijziging van artikel 5, lid 5.4, onder h, van de planregels kan worden beschouwd als marginale aanpassing van de planregels, nu het aantal verkoopdagen ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied" is uitgebreid van maximaal vier per jaar naar maximaal twee per week en daarnaast het passen van kleding op afspraak mogelijk is gemaakt.
6.5. De Afdeling zal in de bodemprocedure moeten beoordelen of de kennisgeving op dit punt gebrekkig is en of de overschrijding van de beroepstermijn daarom verschoonbaar is. Gelet op het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het op voorhand echter niet onwaarschijnlijk dat de Afdeling het beroep in de hoofdzaak ontvankelijk zal achten. De overschrijding van de beroepstermijn geeft daarom geen aanleiding om het verzoek reeds hierom af te wijzen.
7. [verzoekster] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Dit zou eveneens een reden kunnen zijn voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in de bodemprocedure. Uit artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, volgt namelijk dat geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
7.1. Het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan kan een belanghebbende redelijkerwijs niet worden verweten als het plan gewijzigd is vastgesteld ten opzichte van het ontwerp. Dat is echter alleen het geval, voor zover aannemelijk is dat de belanghebbende door die wijzigingen in een ongunstiger positie is geraakt.
Het ontwerpplan voorzag in maximaal twee keer per maand verkoop van kleding aan particulieren en het passen van kleding op afspraak. In het vastgestelde plan is dit maximaal twee dagen per week en passen op afspraak. Deze wijziging is nadelig voor [verzoekster]. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat de Afdeling het beroep van [verzoekster] in de hoofdzaak in ieder geval ontvankelijk zal achten, voor zover het de uitbreiding van het aantal verkoopdagen ten opzichte van het ontwerpplan betreft van maximaal twee keer per maand naar maximaal twee dagen per week. Het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerpplan geeft daarom geen aanleiding om het verzoek reeds hierom af te wijzen.
Beoordeling van het verzoek
8. [verzoekster] voert aan dat de kledingverkoop die het plan mogelijk maakt op het perceel [locatie] nadelige gevolgen zal hebben voor de kledingzaken in het dorpscentrum van Boskoop. Zij heeft in dit verband gesteld dat het plan er niet aan in de weg staat dat [belanghebbende] haar bedrijfspand van ongeveer 2.000 m2 volledig zal gebruiken voor de verkoop van kleding aan particulieren. [verzoekster] vreest dat de verkoop van kleding in deze omvang tot gevolg zal hebben dat de kledingzaken in het dorpscentrum, die samen een oppervlakte van ongeveer 900 m2 hebben, zullen verdwijnen en dat hierdoor leegstand in het winkelgebied zal ontstaan. De raad heeft volgens haar bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de winkels in het dorpscentrum en naar het ontstaan van leegstand in het winkelgebied.
8.1. Ter zitting hebben de raad en [belanghebbende] gesteld dat het bedrijfspand aan de [locatie] een oppervlakte heeft van 1.280 à 1.300 m2, waarvan ongeveer 380 m2 kantoorruimte is. Niet is gebleken dat dit onjuist is.
[belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat in het bedrijfspand een ruimte van ongeveer 80 m2 is ingericht als servicewinkel met twee paskamers. De huidige bedrijfsvoering houdt in dat op vrijdag en zaterdag vanuit deze ruimte van 80 m2 verkoop van kleding aan particulieren plaatsvindt. Daarnaast wordt de ruimte gebruikt voor het passen van kleding op afspraak. Vier keer per jaar vindt een loodsverkoop plaats, waarbij in de loods kleding aan particulieren wordt verkocht. Alleen op die momenten wordt een groter deel van het bedrijfspand gebruikt voor de kledingverkoop. In totaal wordt het aantal van maximaal twee verkoopdagen per week niet overschreden, aldus [belanghebbende].
8.2. De voorzieningenrechter overweegt dat het plan het mogelijk maakt om structureel een groter deel van het bedrijfspand voor de verkoop van kleding aan particulieren te gebruiken dan alleen de ruimte van 80 m2 die daarvoor nu is ingericht. [belanghebbende] heeft ter zitting echter verklaard dat de bedrijfsvoering in 2016 zo zal blijven als hierboven is beschreven. Er bestaan geen plannen om de verkoop van kleding aan particulieren uit te breiden tot een groter deel van het bedrijfspand. Volgens [belanghebbende] is het bedrijfspand daar ook niet geschikt voor.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat bij deze omvang van de kledingverkoop aan particulieren door [belanghebbende] onomkeerbare gevolgen zijn te verwachten voor de kledingzaken in het dorpscentrum van Boskoop voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
9. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
10. Wanneer blijkt dat [belanghebbende] vóór de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure de verkoop van kleding aan particulieren vanuit het bedrijfspand aan de [locatie] wezenlijk anders invult dan hierboven onder 8.1 is weergegeven, kan [verzoekster] opnieuw een verzoek doen om het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Hagen w.g. Teuben
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2016
483.