201505319/1/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2015 in zaak nr. SGR 15/544 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft het college zijn beslissing om op 29 juli 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het hinderlijk parkeren van een caravan voor de ingang van het gemeentehuis, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de gemaakte kosten voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 17 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.L. Baar, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.A.H. van Bork, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft zijn caravan voor een periode van twee maanden op het parkeerterrein van het gemeentehuis neergezet. Vervolgens heeft hij zijn caravan direct voor de ingang van het gemeentehuis neergezet omdat hij boos was. Hij kreeg, naar zijn stellen in strijd met de gemaakte afspraken, geen uitkering en was ook niet verzekerd voor ziektekosten. Dit terwijl hij suikerziekte en psoriasis heeft. Het college heeft vervolgens met toepassing van spoedeisende bestuursdwang de caravan laten verwijderen.
2. Bij brief van 24 augustus 2015 gericht aan de gemachtigde van [appellant] heeft het college uiteengezet dat [appellant] zijn caravan bij het bergingsbedrijf kan ophalen onder de voorwaarde dat hij op dat moment alle gemaakte kosten vergoedt. Bij brief van 18 november 2015 heeft de burgemeester aan deze gemachtigde meegedeeld dat [appellant] zijn caravan mag ophalen zonder te voldoen aan de voorwaarden uit de brief van 24 augustus 2015. Op 31 december 2015 heeft [appellant] zijn caravan opgehaald zonder dat hij de kosten heeft vergoed.
3. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat voornoemde brief van 18 november 2015 betekent dat door het college is afgezien van kostenverhaal. Gelet daarop ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of [appellant] belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. [appellant] heeft de caravan kunnen ophalen zonder dat hij de gemaakte kosten heeft vergoed of hoeft te vergoeden. Omdat [appellant] ter zitting heeft aangegeven dat zijn belang enkel is gelegen in het doen verdwijnen van het kostenverhaal, bestaat geen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 17 december 2014. Gelet hierop heeft [appellant] geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep.
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
559.