ECLI:NL:RVS:2016:394

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
201501034/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. Sorgdrager
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van tenaamstelling voertuigen na aangifte verduistering en rechtszekerheid in het kentekenregister

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van KAV Autoverhuur B.V. tegen de Dienst Wegverkeer (RDW) over de herstelde tenaamstelling van voertuigen na een aangifte van verduistering. KAV Autoverhuur had op 20 december 2012 aangifte gedaan van verduistering van vijf voertuigen. De RDW verklaarde de kentekenbewijzen ongeldig, maar herstelde de tenaamstelling op 2 juli 2013 na het verwijderen van een gestolen-signaal door de politie. KAV Autoverhuur was het niet eens met deze herstelling, omdat de voertuigen niet waren teruggevonden. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van KAV Autoverhuur gegrond verklaard en het besluit van de RDW vernietigd, maar de RDW ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de RDW ten onrechte had gesteld dat de herleving van de tenaamstelling van rechtswege plaatsvond. De wetgeving biedt geen grondslag voor een automatische herleving van de geldigheid van een ongeldig verklaard kentekenbewijs. De RDW had de mogelijkheid om de tenaamstelling te herstellen, maar had dit niet gedaan. De Raad van State vernietigde het besluit van de RDW en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opdracht aan de RDW om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De Raad van State oordeelde verder dat de RDW de proceskosten van KAV Autoverhuur moest vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid in het kentekenregister en de verantwoordelijkheden van de RDW bij het herstellen van tenaamstellingen na aangifte van verduistering.

Uitspraak

201501034/1/A1.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Autoverhuur B.V, gevestigd te Amsterdam,
2. de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2014 in zaak nr. 14/3134 in het geding tussen:
KAV Autoverhuur
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de RDW aan KAV Autoverhuur medegedeeld dat de tenaamstelling voor de voertuigen met kentekens [..-..-..],
[..-..-..], [..-..-..] en [..-..-..] is hersteld.
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de RDW het door KAV Autoverhuur daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2014 heeft de rechtbank het door KAV Autoverhuur daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2013 vernietigd en de RDW opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft KAV Autoverhuur hoger beroep ingesteld. De RDW heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
KAV Autoverhuur en de RDW hebben een verweerschrift ingediend.
Bj besluit van 20 februari 2015 heeft de RDW het door KAV Autoverhuur tegen het besluit van 2 juli 2013 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en dat besluit onder verbetering en aanvulling van de motivering in stand gelaten.
KAV Autoverhuur heeft te kennen gegeven zich niet met dit besluit te verenigen.
KAV Autoverhuur en de RDW hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2015, waar KAV Autoverhuur, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. H.W. Vis, advocaat te Amsterdam, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. KAV Autoverhuur heeft op 20 december 2012 aangifte gedaan van verduistering van vijf voertuigen, container-chassis genaamd. De politie heeft naar aanleiding daarvan een gestolen-signaal in het kentekenregister geplaatst en de RDW heeft gelet hierop de kentekenbewijzen van de desbetreffende voertuigen ongeldig verklaard. Bij brief van 10 april 2013 heeft de Officier van Justitie aan KAV Autoverhuur laten weten geen strafrechtelijke vervolging in te zetten naar aanleiding van de aangifte van verduistering, hetgeen voor de politie aanleiding was het vermissingsignaal uit het kentekenregister te verwijderen. Gelet hierop heeft de RDW aan KAV Autoverhuur te kennen gegeven dat de tenaamstelling voor deze voertuigen is hersteld, hetgeen betekent dat KAV Autoverhuur ten aanzien van deze voertuigen vanaf 2 juli 2013 weer aansprakelijk is voor alle wettelijke voertuigverplichtingen. KAV Autoverhuur stelt evenwel dat de voertuigen niet zijn teruggevonden, althans dat zij ten tijde van het besluit op bezwaar in ieder geval niet over de voertuigen kon beschikken. KAV Autoverhuur verzet zich om die reden tegen het herstel van de tenaamstelling vanaf 2 juli 2013.
2. Ingevolge artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw), zoals dat gold ten tijde van belang, kan een kentekenbewijs, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels, ongeldig worden verklaard indien de eigenaar of houder van een voertuig onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren, mits wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorwaarden.
Ingevolge het vierde lid kan de RDW een ongeldig verklaard kentekenbewijs geldig verklaren, dan wel geldig verklaren voor het rijden over de weg, indien de reden voor ongeldigverklaring is komen te vervallen.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld omtrent het herleven van een vervallen tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 43e, eerste lid, kan een belanghebbende, indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, onder opgave van die redenen aan de Dienst Wegverkeer een verzoek doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven.
Ingevolge het tweede lid beslist de Dienst Wegverkeer naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid over wijziging, verwijdering of opneming van het betreffende gegeven en bericht de belanghebbende die het verzoek heeft gedaan over deze beslissing.
Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder f, van het Kentekenreglement, zoals dat gold ten tijde van belang, kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat de eigenaar of houder van het voertuig onvrijwillig het bezit of het houderschap van het voertuig heeft verloren.
Ingevolge het zevende lid, verklaart de RDW, in het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, het kentekenbewijs ongeldig mits het verlies van het bezit of het houderschap van het voertuig het gevolg is van diefstal of verduistering en hiervan aangifte is gedaan bij een van de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen.
Ingevolge het achtste lid, herleeft de geldigheid van een op grond van het zevende lid ongeldig verklaard kentekenbewijs:
a. op verzoek van de eigenaar of houder van het voertuig, of
b. 30 dagen na een kennisgeving aan de Dienst Wegverkeer van de in dat lid genoemde personen dat het voertuig niet langer wordt vermist.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder h, vervalt de tenaamstelling in het register zodra de RDW het kentekenbewijs ongeldig heeft verklaard ingevolge artikel 37, eerste, tweede of derde lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende grond aanwezig is.
Ingevolge het derde lid herleeft de tenaamstelling in het register zodra de geldigheid van een kentekenbewijs herleeft op grond van artikel 37, achtste lid.
Ingevolge het vierde lid kan de RDW de tenaamstelling in het register herstellen indien de reden voor vervallenverklaring is komen te vervallen.
3. De RDW heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat het voor de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid van de tenaamstelling van voertuigen van algemeen belang is dat er een tenaamstelling is op naam van degene die als eigenaar of houder aansprakelijk moet worden gehouden voor het voertuig. Hierbij heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat de aansprakelijkheid van een gestolen voertuig ingevolge artikel 40, derde lid, van het Kentekenreglement, gelezen in verbinding met artikel 37, achtste lid, aanhef en onder b, van dat reglement van rechtswege herleeft indien dit voertuig wordt teruggevonden, althans de politie het gestolen-signaal uit het kentekenregister verwijdert, en dat de RDW dienaangaande geen beoordelingsruimte heeft.
4. KAV Autoverhuur wenst een verdergaande vernietiging van het besluit van 12 december 2013 en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 37, achtste lid, van het Kentekenreglement onverbindend is wegens strijdigheid met de Wvw. KAV Autoverhuur voert hiertoe aan dat het vierde lid van artikel 58 van de Wvw in de weg staat aan herleving van de geldigheid van een kentekenbewijs van rechtswege, omdat alleen de RDW een ongeldig verklaard kentekenbewijs weer geldig kan verklaren. Bovendien voorziet de Wvw niet in herleving van de geldigheid van een ongeldig verklaard kentekenbewijs, aldus KAV Autoverhuur.
4.1. Aan een algemeen verbindend voorschrift kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Met artikel 37 van het Kentekenreglement, zoals dat gold ten tijde van belang, is uitvoering gegeven aan artikel 58 van de Wvw. Laatstgenoemd artikel voorziet evenwel uitsluitend in de mogelijkheid om bij Algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de ongeldig- en geldigverklaring van een kentekenbewijs. Het bevat geen mogelijkheid om nadere regels te stellen omtrent het van rechtswege herleven van de geldigheid van een ongeldig verklaard kentekenbewijs. Dat betekent dat artikel 58 van de Wvw geen grondslag biedt voor de in artikel 37, achtste lid, van het Kentekenreglement opgenomen bepaling dat een ongeldig verklaard kentekenbewijs van rechtswege herleeft in de in dat artikel opgenomen gevallen. Nu een wettelijke grondslag voor het bepaalde in artikel 37, achtste lid, van het Kentekenreglement ontbreekt, zoals de RDW ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, dient aan dat artikel verbindende kracht te worden ontzegd. Dit betekent voorts dat aan artikel 40, derde lid, van het Kentekenreglement, waarvoor artikel 59, tweede lid, van de Wvw grondslag biedt en dat ziet op de in artikel 37, achtste lid van het Kentekenreglement opgenomen situatie, geen betekenis meer toekomt.
Zoals eveneens ter zitting van de Afdeling door de RDW bevestigd, heeft de RDW zich in het besluit op bezwaar dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verwijdering van het gestolen-signaal uit het kentekenregister door de politie op grond van artikel 37, achtste lid, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met artikel 40, derde lid, van het Kentekenreglement, leidt tot een herleving van de tenaamstelling van de voertuigen van rechtswege. De RDW heeft ter zitting van de Afdeling het standpunt ingenomen dat de RDW, gelet op de haar ingevolge artikel 40, vierde lid, van het Kentekenreglement toekomende beoordelingsruimte, met inachtneming van de ten tijde van het besluit op bezwaar bekende omstandigheden had dienen te beoordelen of het in dit geval gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om de tenaamstelling van de voertuigen te herstellen. Vast staat dat de RDW dat niet heeft gedaan.
Gelet op vorenstaande dient het besluit op bezwaar van 12 december 2013 te worden vernietigd. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Aan bespreking van de door KAV Autoverhuur aangevoerde grond dat de verwijdering van het politie-signaal geen kennisgeving is als bedoeld in artikel 37, achtste lid, aanhef en onder b, van het Kentekenreglement wordt niet toegekomen.
Het betoog slaagt.
5. KAV Autoverhuur betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de RDW in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat onvoldoende gronden aanwezig zijn voor het doen vervallen van de tenaamstelling met toepassing van artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement.
De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het besluit op bezwaar onvoldoende daadkrachtig is gemotiveerd waarom geen onderzoek is verricht naar aanleiding van het verzoek van KAV Autoverhuur om met toepassing van artikel 43e van de Wvw een authentiek gegeven in het kentekenregister te wijzigen.
5.1. Daargelaten dat pas aan toepassing van artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement en artikel 43e van de Wvw kan worden toegekomen indien vast staat dat de tenaamstelling van de voertuigen is hersteld, overweegt de Afdeling voorts ambtshalve als volgt. Het besluit van 12 december 2013 strekt niet verder dan tot handhaving van het besluit van 2 juli 2013 waarbij is medegedeeld dat de tenaamstelling van de voertuigen is hersteld. De RDW heeft in het bezwaar van KAV Autoverhuur geen verzoeken als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement of in artikel 43e van de Wvw gelezen en het besluit op bezwaar bevat dan ook geen beslissingen op die onderdelen. De door KAV Autoverhuur in beroep aangevoerde gronden met betrekking tot de toepassing van artikel 40, tweede lid, van het Kentekenreglement en artikel 43e van de Wvw zijn derhalve niet gericht tegen enig besluit. De rechtbank is derhalve ten onrechte overgegaan tot bespreking van deze gronden. De betogen slagen.
6. Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn gegrond. De beslissing van de rechtbank tot vernietiging van het besluit is juist, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, dient te worden bevestigd. De RDW dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit te nemen.
7. Bij besluit van 20 februari 2015 heeft de RDW, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door KAV Autoverhuur gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van die wet, van rechtswege geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling tot het oordeel dat het besluit van 20 februari 2015, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, eveneens voor vernietiging in aanmerking komt.
8. De RDW dient ten aanzien van KAV Autoverhuur op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat de directie van de Dienst Wegverkeer een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
III. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 20 februari 2015, kenmerk BZW.13.0573/bob;
IV. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Autoverhuur B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1736,00 (zegge: zeventienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KAV Autoverhuur het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
604.