201504894/1/A4.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hebo Kozijnen B.V., gevestigd te Hengevelde, gemeente Hof van Twente,
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft de staatssecretaris de door Hebo Kozijnen gevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 15.38 van de Wet milieubeheer van de algemeen verbindend verklaarde overeenkomst inzake een afvalbeheersbijdrage voor vlakglas, geweigerd.
Tegen dit besluit heeft Hebo Kozijnen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2016, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en ing. A. Brouwer, beiden werkzaam bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu, en Stichting Vlakglas Recycling Nederland, vertegenwoordigd door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, en C. Wittekoek, zijn verschenen. Hebo Kozijnen is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
1.1. Vast staat dat Hebo Kozijnen over het ontwerpbesluit van 11 maart 2015 geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Uit het email-bericht van van Hebo Kozijnen van 12 mei 2015 blijkt dat zij geen zienswijze heeft ingediend over het ontwerpbesluit omdat zij niet had onderkend dat dat ontwerpbesluit niet positief was voor haar. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat het niet indienen van zienswijzen Hebo Kozijnen niet kan worden verweten. De omstandigheid dat Hebo Kozijnen als gevolg van het niet goed lezen van het ontwerpbesluit gedurende de zienswijzentermijn in de veronderstelling verkeerde dat de gevraagde ontheffing zou worden verleend, is immers een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet blijven. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet kan worden toegekomen.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
163.