201502666/1/R2.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichtingen Stichting Berkheide Coepelduynen, gevestigd te Katwijk, en Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, (hierna: de stichtingen),
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft het college aan de gemeente Katwijk vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor de tijdelijke openstelling van een gedeelte van de Cantineweg in Katwijk als ontsluitingsweg.
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het college het door de stichtingen hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de stichtingen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2015,
waar de stichtingen, vertegenwoordigd door [voorzitter], vergezeld door drs. J. de Leeuw, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.C.C. Tubbing, werkzaam voor de Omgevingsdienst Haaglanden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de gemeente Katwijk, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, vergezeld door G.C. Hoogkamer, T.A.M. Massaro, ir. H.G. van der Aa en ing. J.M. van Riet, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen heeft het college ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Overwegingen
Intrekking
1. De stichtingen hebben ter zitting de beroepsgrond dat niet is gewaarborgd dat bepaalde beheermaatregelen zullen worden uitgevoerd, ingetrokken.
Bestreden besluit
2. Bij het besluit van 5 juli 2011, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college aan de gemeente Katwijk een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de openstelling van de Cantineweg als ontsluitingsweg, vanaf de aansluiting Westerbaan tot de kruising met de Zilverschoon/Koningin Julianalaan, tot 31 maart 2016. De Cantineweg ligt dichtbij het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide.
Wettelijk kader
3. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19e houden gedeputeerde staten bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met
a. de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
b. een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan;
c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
Ingevolge het derde lid kunnen gedeputeerde staten, ten aanzien van Natura 2000-gebieden waar een prioritair natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een project of andere handeling, in afwijking van het eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, voor het realiseren van het desbetreffende project, slechts verlenen:
a. op argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijke gunstige effecten of
b. na advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
Natura 2000-gebied
4. Het gebied Meijendel & Berkheide is opgenomen in de bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206).
Bij besluit van 25 april 2013 is het gebied Meijendel & Berkheide aangewezen als Natura 2000-gebied. Bij besluit van 3 juli 2014 is, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, in zaak nr. 201305423/1/R2, de begrenzing van het Natura 2000-gebied gewijzigd voor het noordoostelijke deel van het Vlaggeduin.
Toepasselijk juridisch kader
5. De stichtingen betogen dat het college ten onrechte niet de zogenoemde ADC-criteria uit artikel 19g, derde lid, van de Nbw 1998 heeft doorlopen.
5.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 6 maart 2013, in zaak nr. 201113007/1/A4, betreft de in dit geval aangevraagde activiteit het verrichten van een andere handeling en niet het realiseren van een project.
Het voorgaande brengt mee dat de artikelen 19f tot en met 19h van de Nbw 1998, die uitsluitend betrekking hebben op de vergunningverlening voor het realiseren van een project, in dit geding niet van toepassing zijn. Nu de door de stichtingen bedoelde criteria zijn opgenomen in artikel 19g van de Nbw 1998 en deze bepaling niet van toepassing is, kan het betoog niet slagen.
In dit geding is wel artikel 19e van de Nbw 1998 van toepassing. Het college dient in dit geval een afweging te maken of er gelet op de betrokken belangen aanleiding is de gevraagde vergunning te verlenen. Bij deze afweging dienen mede de in artikel 19e genoemde aspecten te worden betrokken.
Kritische depositiewaarde
6. De stichtingen betogen voorts dat het college er ten onrechte van uit is gegaan dat de kritische depositiewaarde voor het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) in km-hok 87-467 niet wordt overschreden. Zij voeren hiertoe aan dat in de aan het besluit ten grondslag gelegde effectbeoordeling onjuiste achtergronddepositiewaarden zijn gehanteerd. Volgens de stichtingen hadden de achtergronddepositiewaarden uit het jaar van de vergunningaanvraag (2011), het thans laatst bekende jaar (2014) of de gemiddelde waarden over de afgelopen vier jaren (2011-2014) moeten worden gebruikt. Verder achten de stichtingen het opmerkelijk dat tussen de achtergronddepositiewaarden van de verscheidene jaren aanzienlijke verschillen optreden.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen wetenschappelijke rapporten bekend zijn die ten tijde van het bestreden besluit meer recente dan wel meer gedetailleerde informatie bevatten dan de gegevens waarvan in het aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoek is uitgegaan.
6.2. In het kader van de aan de orde zijnde vergunning is onderzoek verricht naar de gevolgen van de openstelling van het betreffende gedeelte van de Cantineweg als ontsluitingsweg. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Aanvullende natuurtoets Cantineweg 2013" van 22 januari 2015 van Rho Adviseurs B.V. (hierna: de aanvullende natuurtoets). De aanvullende natuurtoets maakt onderdeel uit van de Nbw-vergunning.
In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat gebruik is gemaakt van de achtergronddepositiewaarden van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het betreft de waarden gebaseerd op de gegevens van 2013. In de aanvullende natuurtoets is voorts vermeld dat de kritische depositiewaarde voor het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) 1.071 mol/ha/jr bedraagt en de achtergronddepositie in km-hok 87-467 1.030 mol/ha/jr. In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat de kritische depositiewaarde voor het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) in km-hok 87-467 dan ook niet wordt overschreden.
6.3. Uitgangspunt in het bestuursrecht is dat een bestuursorgaan een besluit neemt met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van dat besluit en daarmee in beginsel gehoudenheid bestaat bij het nemen van een besluit uit te gaan van de meest actuele gegevens. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat in de aanvullende natuurtoets ten onrechte niet de achtergronddepositiewaarden gebaseerd op de gegevens van het jaar van de vergunningaanvraag dan wel een gemiddelde over de afgelopen vier jaren zijn gebruikt. Voor zover de stichtingen hebben gesteld dat de achtergronddepositiewaarden gebaseerd op de gegevens uit 2014 vóór het bestreden besluit bekend zijn gemaakt, wordt overwogen dat zij deze stelling niet hebben onderbouwd en dat dit door het college is betwist.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de in de aanvullende natuurtoets gebruikte achtergronddepositiewaarden, welke zijn gebaseerd op de gegevens van 2013, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de meest actuele gegevens betroffen.
Voor zover de stichtingen hebben gewezen op de verschillen per jaar tussen de achtergronddepositiewaarden, heeft het college toegelicht dat deze verschillen zijn te verklaren doordat de duinenbijtelling in de gegevens is verwerkt en doordat het model is gekalibreerd. De Afdeling overweegt dat de stichtingen niet aan de hand van objectief verifieerbare gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat de desbetreffende achtergronddepositiewaarden onjuist zijn.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij het nemen van het bestreden besluit niet van de in de aanvullende natuurtoets opgenomen achtergronddepositiewaarden heeft mogen uitgaan. Het college is er bij het verlenen van de vergunning dan ook terecht van uitgegaan dat de kritische depositiewaarde voor het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) in km-hok 87-467 niet wordt overschreden. Het betoog faalt.
Effecten stikstofdepositie op habitattypen
7. De stichtingen betogen dat het college heeft miskend dat ten gevolge van de openstelling van het betreffende gedeelte van de Cantineweg als ontsluitingsweg de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ernstig zullen worden aangetast. Zij stellen dat de stikstofdepositie op de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A), "grijze duinen, kalkarm" (H2130B), "duinbossen, droog, overig" (H2180A) en "duinbossen, binnenduinrand" (H2180C) fors zal toenemen en dat de kritische depositiewaarden ter plaatse van deze habitattypen zullen worden overschreden. De kritische depositiewaarden zijn volgens hen bepalend bij de beoordeling van de kwaliteit van de habitattypen. De stichtingen voeren aan dat nu de openstelling van het weggedeelte een toename veroorzaakt van de stikstofdepositie in een reeds overbelaste situatie, reeds hierom de kwaliteit van de habitattypen in het gebied onevenredig zal worden aangetast. De stichtingen voeren voorts aan dat bij de beoordeling van de effecten van de toename van de stikstofdepositie op de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) en "grijze duinen, kalkarm" (H2130B) geen rekening had mogen worden gehouden met bestaande- en toekomstige beheermaatregelen. De stichtingen voeren tot slot aan dat slechts in ongeveer de helft van het beïnvloede gebied maaibeheer zal worden uitgevoerd.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangevraagde vergunning, na een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen, op goede gronden is verleend. Het college heeft in dit verband gewezen op het belang dat is gemoeid met het gebruik van de Cantineweg als voorlopige ontsluitingsroute van de zuidwestzijde van Katwijk. Het college heeft voorts gesteld dat is gebleken dat geen sprake is van zodanig nadelige effecten op de habitats waarvoor het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide is aangewezen, dat de vergunning had moeten worden geweigerd. Volgens het college kan uit de uitgevoerde effectbeoordeling worden afgeleid dat de atmosferische stikstofdepositie in dit geval slechts in zeer geringe mate van belang is voor de kwaliteit van de habitattypen. De toename van de stikstofdepositie zal daarom niet in de weg staan aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Volgens het college is bij de beoordeling van de effecten verder onder andere rekening gehouden met de huidige staat van instandhouding van de voorkomende habitattypen, bestaande beheermaatregelen en nog te treffen instandhoudingsmaatregelen. Het college stelt dat uitvoering van laatstgenoemde maatregelen is gewaarborgd door twee overeenkomsten die zijn gesloten met de beheerders van de gronden waar de maatregelen worden getroffen. Voorts zal de gemeente Katwijk op basis van vrijwilligheid extra beheermaatregelen nemen. Deze maatregelen zijn niet in de beoordeling betrokken, en zijn niet nodig voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, aldus het college.
7.2. In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat binnen het invloedsgebied van de Cantineweg verschillende habitattypen voorkomen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het betreffen de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A), "grijze duinen, kalkarm" (H2130B), "duinbossen, droog, overig" (H2180A) en "duinbossen, binnenduinrand" (H2180C). De toename van stikstofdepositie ten gevolge van de tijdelijke openstelling bedraagt tussen de 0,3 en 30 mol/ha/jr, afhankelijk van de afstand tot de weg. In de aanvullende natuurtoets is voorts vermeld dat het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) overal binnen het invloedsgebied aanwezig is en nabij de Cantineweg overbelast is qua achtergronddepositie. Het habitattype "grijze duinen, kalkarm" (H2130B) is op één locatie aanwezig en daar overbelast. De habitattypen "duinbossen, droog, overig" (H2180A) en "duinbossen, binnenduinrand" (H2180C) zijn verspreid aanwezig binnen het invloedsgebied en uitsluitend in het meest noordoostelijke km-hok overbelast. In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat voor de beide bostypen de berekende toename van de stikstofdepositie het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet zal bedreigen, en dat dit niet zal afdoen aan de huidige kwaliteit daarvan. Er zijn namelijk ondanks de overschrijding van de kritische depositiewaarden geen knelpunten. De bossen zijn gelegen op kalkrijke bodems terwijl de kritische depositiewaarden zijn afgeleid van gevoelige bossen op zure, voedselarme bodems. Verder is in de aanvullende natuurtoets vermeld dat de kwaliteit van het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) binnen het invloedsgebied redelijk tot goed is. In het Werkdocument PAS-analyse Herstelstrategieën voor Meijendel & Berkheide, versie december 2014, AERIUS 14.2, wordt geconcludeerd dat het huidige beheer, in combinatie met het voorgenomen aanvullende beheer, afdoende is om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen garanderen. De desbetreffende instandhoudingsmaatregelen bestaan naast het voortzetten van het maaibeheer ter plaatse van de Hertewei uit het jaarlijks gericht verwijderen van jonge opslag en exoten op circa één hectare van het grondgebied van Staatsbosbeheer en het jaarlijks gericht maaien om één hectare verruiging en/of vergrassing tegen te gaan op het grondgebied van de gemeente Katwijk langs de dorpsrand (tussen Quick Boys en de Cantineweg). Voormelde conclusie is gebaseerd op de situatie waarin de Cantineweg is opengesteld. Dit betekent dat openstelling niet aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staat. Deze conclusies gelden ook voor habitattype "grijze duinen, kalkarm" (H2130B), aldus de aanvullende natuurtoets.
7.3. Ten aanzien van het betoog dat de openstelling van het gedeelte van de Cantineweg als ontsluitingsweg een toename van de stikstofdepositie veroorzaakt op locaties waar de kritische depositiewaarden van de habitattypen worden overschreden, heeft het college uiteengezet dat een dergelijke overschrijding niet zonder meer betekent dat de kwaliteit van een habitattype slecht is of wordt. Het betreft een algemeen uitgangspunt om de effecten van activiteiten te beoordelen. Het college heeft voorts uiteengezet dat afhankelijk van de specifieke ecologische omstandigheden in een Natura 2000-gebied andere factoren van doorslaggevend belang kunnen zijn voor het behoud en de ontwikkeling van habitattypen, hetgeen betekent dat de invloed van stikstofdepositie in een dergelijk geval zeer beperkt is, en dat hiervan in dit geval sprake is. De Afdeling stelt vast dat uit de aanvullende natuurtoets ook volgt dat op de locaties waar de tijdelijke openstelling een toename veroorzaakt, de kwaliteit van de betrokken habitattypen slechts beperkt afhankelijk is van de atmosferische stikstofdepositie. Een hoge achtergronddepositie leidt in deze gevallen niet tot een slechte kwaliteit van de habitattypen. Zo volgt uit de aanvullende natuurtoets dat de kwaliteit van het habitattype "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) redelijk tot goed is, in weerwil van de omstandigheid dat nabij de Cantineweg zich een locatie bevindt van dit habitattype waar een overbelaste situatie is. De stichtingen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het betoog van de stichtingen omtrent de - verdere - overschrijding van de kritische depositiewaarden geen aanleiding voor het oordeel dat reeds hierom de kwaliteit van de habitattypen in het gebied zal worden aangetast. Het betoog faalt.
7.4. De Afdeling overweegt voorts dat wat betreft de habitattypen "grijze duinen, kalkrijk" (H2130A) en "grijze duinen, kalkarm" (H2130B) in de aanvullende natuurtoets de instandhoudingsmaatregelen in de vorm van bestaand beheer zijn betrokken, evenals bepaalde toekomstige maatregelen die bestaan uit de uitbreiding en intensivering van bestaande beheermaatregelen. Deze zijn als feitelijke ontwikkeling in het onderzoek betrokken. De Afdeling overweegt dat, onder verwijzing naar haar uitspraak van 30 oktober 2013 in zaak nrs. 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2, anders dan de stichtingen stellen, een dergelijke handelwijze in principe mogelijk is. Wel moet dan met een voldoende mate van zekerheid vaststaan dat de maatregelen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd. Gelet op de hiertoe gesloten overeenkomsten, ziet de Afdeling geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Voorts dienen niet alleen de verwachte positieve effecten, maar ook eventuele negatieve effecten daarvan op de kwalificerende habitattypen te worden beoordeeld in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken gebied. Nu de stichtingen niet hebben gesteld dat de maatregelen niet aan dit vereiste voldoen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregelen niet in de aanvullende natuurtoets mochten worden betrokken. Dit betoog faalt.
7.5. Wat betreft het betoog dat in slechts ongeveer de helft van het beïnvloede gebied maaibeheer zal worden uitgevoerd, terwijl ter beperking van de negatieve effecten van de toename van de stikstofdepositie tevens elders in dit gebied gemaaid zou moeten worden, heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat in de overige delen van het beïnvloede gebied geen gras aanwezig is, zodat maaibeheer ter plaatse niet mogelijk is. In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het betoog faalt.
Effecten stikstofdepositie op leefgebied nauwe korfslak
8. De stichtingen betogen voorts dat het college heeft miskend dat de toename van de stikstofdepositie ten gevolge van de tijdelijke openstelling van een gedeelte van de Cantineweg als ontsluitingsweg zal leiden tot een ernstige aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak" (H1014). Zij stellen dat deze habitatsoort gevoelig is voor stikstof en dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat de toename daarvan niet leidt tot een aantasting van diens leefgebied. Dat is volgens de stichtingen in strijd met de voor deze habitatsoort geldende doelstelling van behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie.
8.1. Het college stelt zich, onder verwijzing naar de aanvullende natuurtoets, op het standpunt dat de toename van stikstofdepositie niet zal leiden tot een aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak" (H1014).
8.2. In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat binnen het invloedsgebied van de Cantineweg op het grondgebied van Staatsbosbeheer op basis van een onderzoek van stichting ANEMOON uit 2013 op één locatie de nauwe korfslak is waargenomen. Daarnaast is deze op twee locaties in kleine aantallen waargenomen op grondgebied in beheer bij de gemeente Katwijk. In de aanvullende natuurtoets is vermeld dat het werkdocument voor deze habitatsoort als kritische depositiewaarde 1.643 mol/ha/jr geeft en dat die alleen wordt overschreden in het meest noordoostelijke km-hok. Voorts is vermeld dat de geschiktheid van de verschillende biotopen voor de nauwe korfslak hoofdzakelijk wordt bepaald door de aanwezigheid van kalkrijk strooisel, dat afkomstig is van relatief kalkrijk dood blad van bomen en struiken. Nu stikstofdepositie geen invloed heeft op de diepere ondergrond waar die bomen en struiken wortelen, valt geen invloed te verwachten op de kalkrijkdom van het door bladafval ontstane strooisel. Verder bestaat een klein deel van de geschikte biotoop tevens uit het habitattype "duindoornstruweel" (H2160). Hiervoor geldt dat de kritische depositiewaarde nergens wordt overschreden. Gelet hierop leidt toename van de stikstofdepositie in dit geval dan ook niet tot een aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak" (H1014). In de aanvullende natuurtoets wordt geconcludeerd dat de toename van de stikstofdepositie geen effect heeft op de staat van instandhouding van deze habitatsoort.
8.3. In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvullende natuurtoets zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat het college zich hierop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Gelet op hetgeen in de aanvullende natuurtoets is vermeld ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tijdelijke openstelling van een gedeelte van de Cantineweg niet zal leiden tot een aantasting van het leefgebied van de habitatsoort "nauwe korfslak" (H1014), noch voor het oordeel dat dit onvoldoende is onderbouwd. Het betoog faalt.
Conclusie
9. Het college dient ingevolge artikel 19e van de Nbw 1998 te beoordelen of de aangevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kan worden verleend.
In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, gelet op de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen, geen sprake is van zodanig nadelige effecten op de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide, dat de vergunning bij afweging van de betrokken belangen had moeten worden geweigerd.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenvergoeding
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Schoonbrood
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
694.