201504189/1/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef van politie,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft de korpschef beslist op een verzoek van [appellant] om hem krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) documenten te verstrekken.
Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de korpschef van politie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2014 vernietigd en de korpschef opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de korpschef, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het bezwaar en daarbij het bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), beroep van rechtswege ontstaan.
Bij brief van 18 januari 2016 heeft de korpschef het hoger beroep ingetrokken.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], juridisch adviseur te Zoeterwoude, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 27 december 2014 heeft [appellant] de officier van justitie op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een aan hem verweten verkeersovertreding. Daarnaast heeft hij verzocht om alle documenten waaruit de bevoegdheid en bekwaamheid van de betrokken ambtenaren blijkt. De officier van justitie heeft [appellant] een zaakoverzicht verstrekt en het verzoek doorgezonden aan de korpschef die vervolgens op het verzoek heeft beslist.
2. De korpschef heeft aan het nieuwe besluit op bezwaar van 13 juli 2015 ten grondslag gelegd dat [gemachtigde] namens [appellant] misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een verzoek om informatie op grond van de Wob in te dienen. De korpschef heeft in dat verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 in zaak nr. 201400648/1/A3 waarin ten aanzien van [gemachtigde] misbruik van recht is aangenomen. Volgens de korpschef heeft [gemachtigde] met het indienen van het Wob-verzoek niet beoogd de gevraagde documenten voor een ieder openbaar te maken, doch slechts om zelf in bezit te komen van die stukken teneinde de verkeersboete op basis daarvan te kunnen aanvechten. Voorts probeert [gemachtigde] procedures onnodig ingewikkeld te maken, zodat bestuursorganen fouten maken en [gemachtigde] daardoor proceskostenveroordelingen kan incasseren, aldus de korpschef.
3. [appellant] betoogt dat de korpschef ten onrechte zijn bezwaar op grond van deze motivering niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1. Zoals uit de onder 2 vermelde uitspraak volgt, zijn zwaarwichtige gronden vereist om tot het oordeel te komen dat iemand misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit de door de korpschef ingeroepen feiten niet worden afgeleid dat [gemachtigde] de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en tegen de afwijzing daarvan rechtsmiddelen aan te wenden in dit geval uitsluitend heeft gebruikt om ten laste van de overheid geldsommen te incasseren. Derhalve kan op basis van de thans beschikbare gegevens niet worden vastgesteld dat [gemachtigde] misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. De Afdeling betrekt daarbij dat de korpschef zijn stelling dat [gemachtigde] misbruik maakt van een wettelijke bevoegdheid onvoldoende met op de zaak betrekking hebbende gegevens heeft geconcretiseerd. De Afdeling betrekt daarbij voorts dat [gemachtigde] ter zitting bij de Afdeling gemotiveerd heeft toegelicht dat hij zich in dit geval genoodzaakt voelde om de op de verkeersovertreding betrekking hebbende stukken op grond van de Wob op te vragen, omdat de officier van justitie op eerdere brieven niet had gereageerd, zodat die bevoegdheid derhalve niet evident met een ander doel is aangewend. De korpschef heeft er bewust voor gekozen ervan af te zien ter zitting bij de Afdeling te verschijnen, zodat het voor zijn risico komt dat de door [gemachtigde] gegeven toelichting als onweersproken heeft te gelden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [gemachtigde] misbruik heeft gemaakt van een wettelijke bevoegdheid, en derhalve ook geen toerekening daarvan aan [appellant] kan plaatsvinden, heeft de korpschef het bezwaar van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 juli 2015 dient te worden vernietigd. De korpschef dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De korpschef dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de korpschef van 13 juli 2015, kenmerk: 14.NP15049;
III. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IV. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
176-818.