ECLI:NL:RVS:2016:3523

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
201600061/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag van een vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 december 2015 een asielaanvraag van een vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo (DRC) had goedgekeurd. De vreemdeling, afkomstig uit Zuid-Kivu en behorend tot de Banyamulenge, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 12 maart 2015 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling een vestigingsalternatief had in Kinshasa, en dat de vreemdeling zich daar als alleenstaande vrouw zou kunnen staande houden.

De staatssecretaris ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het beleid duidelijk maakt waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen vreemdelingen met een geloofwaardig en een ongeloofwaardig asielrelaas. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling, wiens asielrelaas ongeloofwaardig was bevonden, zich in Kinshasa kon vestigen, en dat de rechtbank onvoldoende had onderbouwd waarom dit niet mogelijk zou zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling een vestigingsalternatief had in Kinshasa en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling zich daar kon handhaven.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van de staatssecretaris bij het tegenwerpen van een vestigingsalternatief aan vreemdelingen met een ongeloofwaardig asielrelaas.

Uitspraak

201600061/1/V2.
Datum uitspraak: 2 maart 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2015 in zaak nr. 15/7237 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. van der Toorn, advocaat te Roermond, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Niet langer in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC), meer specifiek uit de provincie Zuid-Kivu. Evenmin is in geschil dat zij behoort tot de Banyamulenge. Voorts heeft de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de problemen die de vreemdeling stelt in 2011 in Zuid-Kivu te hebben ondervonden ongeloofwaardig zijn.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in Kinshasa. Daarvoor heeft zij van belang geacht dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij aan een vreemdeling met een geloofwaardig asielrelaas geen vestigingsalternatief tegenwerpt en aan een vreemdeling van wie het asielrelaas ongeloofwaardig is wel en dat hij zijn standpunt dat de vreemdeling zich in Kinshasa als alleenstaande vrouw kan staande houden ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De staatssecretaris betoogt in zijn grief dat de rechtbank dusdoende niet heeft onderkend dat uit het beleid duidelijk blijkt waarom hij bij het tegenwerpen van een vestigingsalternatief onderscheid maakt tussen vreemdelingen met een geloofwaardig en vreemdelingen met een ongeloofwaardig asielrelaas. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte in hetgeen in het algemeen ambtsbericht inzake de DRC van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2014 (hierna: het ambtsbericht) staat aanleiding gezien voor het oordeel dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling zich in Kinshasa als alleenstaande vrouw kan staande houden.
2.1.
Voor zijn standpunt dat de vreemdeling een vestigingsalternatief in Kinshasa heeft, heeft de staatssecretaris verwezen naar het in paragraaf C7/10.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neergelegde landgebonden asielbeleid. Volgens dat beleid heeft een vreemdeling afkomstig uit Zuid-Kivu een vestigingsalternatief in Kinshasa als bedoeld in paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang, indien de vrees van die vreemdeling niet is gebaseerd op hem zelf betreffende omstandigheden, maar louter een gevolg is van de uitzonderlijke situatie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), die zich in Zuid-Kivu voordoet. Nu de individuele problemen waarvan de vreemdeling stelt dat deze aanleiding zijn geweest haar land van herkomst te verlaten ongeloofwaardig zijn, kan van haar verlangd worden dat zij zich in Kinshasa vestigt, aldus de staatssecretaris.
De omstandigheden dat, zoals in het ambtsbericht staat, vrouwen in de DRC een ondergeschikte positie hebben en seksueel geweld tegen vrouwen op grote schaal voorkomt, geven volgens de staatssecretaris geen aanleiding de vreemdeling geen vestigingsalternatief tegen te werpen. In het ambtsbericht staat tevens dat alleenstaande vrouwen uit andere delen van het land zich in Kinshasa kunnen aansluiten bij hun eigen etnische gemeenschap. Niet aannemelijk is dat de vreemdeling zich niet kan aansluiten bij de Banyamulenge, aldus de staatssecretaris.
2.2.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris met de hiervoor weergegeven motivering deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling een vestigingsalternatief heeft in Kinshasa. Volgens paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000 geldt als voorwaarde voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief dat het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de desbetreffende vreemdeling geen vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Bij die voorwaarde is toegelicht dat het van belang is dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden en dat hij, indien de dreiging een gevolg is van de uitzonderlijke situatie in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele persoonlijke vrees, zich aan deze dreiging kan onttrekken door zich buiten dat bepaalde gebied te vestigen. De staatssecretaris betoogt terecht dat uit dit beleid voldoende duidelijk naar voren komt waarom hij aan een vreemdeling met een geloofwaardig asielrelaas geen vestigingsalternatief tegenwerpt en aan een vreemdeling van wie het asielrelaas ongeloofwaardig is wel. Indien het asielrelaas van een vreemdeling ongeloofwaardig is, kan immers ervan worden uitgegaan dat hij in het vestigingsalternatief geen nieuwe dreiging zal ondervinden die verband houdt met door hem eerder ondervonden daden van vervolging of tegen hem persoonlijk gerichte mensenrechtenschendingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In dat geval is aan voormelde, in paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000 genoemde voorwaarde voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief voldaan.
2.3.
Voor haar oordeel dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling zich in Kinshasa als alleenstaande vrouw kan staande houden, heeft de rechtbank van belang geacht dat uit het ambtsbericht naar voren komt dat in de DRC de positie van vrouwen onverminderd slecht is, seksueel geweld tegen vrouwen voorkomt en alleenstaande vrouwen afkomstig uit andere delen van het land het in Kinshasa over het algemeen zwaarder hebben. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank dusdoende eraan voorbij is gegaan dat de vreemdeling met hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat vrouwen in de DRC een groep zijn die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2014 in zaak nr. 201300905/1/V2). Voorts betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank, door voor haar oordeel tevens van belang te achten dat volgens het ambtsbericht in Kinshasa 60 tot 70 Banyamulenge wonen en dit een te verwaarlozen aantal is gelet op het totale aantal inwoners van de stad, niet heeft onderkend dat het niet aan hem, maar aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat het in haar geval niet mogelijk is zich aan te sluiten bij de Banyamulenge. Daarin is zij niet geslaagd.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep tegen het besluit van 12 maart 2015 alsnog ongegrond verklaren.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2015 in zaak nr. 15/7237;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
549.