ECLI:NL:RVS:2016:3511

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
201608213/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft deze aanvraag op 27 september 2016 niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 20 oktober 2016 de aanvraag ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Demirtas, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 29 december 2016 geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000, dat stelt dat het hogerberoepschrift grieven moet bevatten tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling had in haar hogerberoepschrift aangevoerd dat zij op 1 november 2016 gedwongen is opgenomen, maar deze informatie kon niet worden meegenomen in de beoordeling, omdat deze datum na de uitspraak van de rechtbank ligt. De Raad van State concludeert dat de grieven in hoger beroep niet voldoen aan de vereisten van de wet, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De Raad van State heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 december 2016, en de beslissing is vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.V. Leeflang, griffier.

Uitspraak

201608213/1/V3.
Datum uitspraak: 29 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 oktober 2016 in zaak nr. 16/22081 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Demirtas, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep.
Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2. De vreemdeling heeft in het hogerberoepschrift aangevoerd dat zij op 1 november 2016 gedwongen is opgenomen. De rechtbank heeft de opname niet bij haar beoordeling kunnen betrekken omdat deze dateert van na de aangevallen uitspraak. Het naar voren brengen van de opname in hoger beroep verdraagt zich niet met het bepaalde in voormeld artikel 85. Uit deze bepaling volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de rechtbank heeft verricht, dan wel, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde beroepsgronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten. Nu hetgeen is aangevoerd daaraan niet voldoet, is geen sprake van één of meer grieven in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.V. Leeflang, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Leeflang
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2016
775.