ECLI:NL:RVS:2016:3507

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201601261/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en niet-ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. Dit besluit dateert van 14 januari 2016. De rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak op 12 februari 2016 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar de staatssecretaris ging hiertegen in hoger beroep. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. I.N. Schalken, diende een verweerschrift in en stelde incidenteel hoger beroep in.

Tijdens de procedure trok de staatssecretaris op 31 augustus 2016 zijn hoger beroep in, omdat de vreemdeling inmiddels was opgenomen in de nationale asielprocedure. De vreemdeling gaf aan alleen belang te hebben bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep met betrekking tot de tweede grief, waarin hij betoogde dat de rechtbank het besluit van 14 januari 2016 had moeten vernietigen. De Raad van State overwoog dat de vreemdeling geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van het incidenteel hoger beroep, omdat het besluit inmiddels was uitgewerkt en er geen schade was gesteld.

De Raad van State verklaarde het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 december 2016.

Uitspraak

201601261/1/V3
Datum uitspraak: 27 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 februari 2016 in zaak nr. 16/833 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, advocaat te Apeldoorn, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het incidenteel hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een zienswijze ingediend.
De staatssecretaris en vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij nader stuk van 31 augustus 2016 heeft de staatssecretaris het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken en de vreemdeling aangeboden de in deze zaak gemaakte proceskosten te vergoeden. Hiertoe stelt hij dat het belang bij het hoger beroep is vervallen, nu de vreemdeling is opgenomen in de nationale asielprocedure.
Bij nader stuk van 8 september 2016 heeft de vreemdeling desgevraagd verklaard alleen belang te hebben bij een uitspraak op het incidenteel hoger beroep wat betreft de tweede grief, waarin hij heeft betoogd dat de rechtbank ingevolge artikel 8:72, eerste lid, van de Awb het besluit van 14 januari 2016 had moeten vernietigen.
2. Onweersproken is dat de vreemdeling is opgenomen in de nationale asielprocedure, waarmee de staatssecretaris zich verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de vreemdeling, met deze behandeling een aanvang heeft gemaakt en niet meer tot overdracht van de vreemdeling kan overgaan. Derhalve is besluit van 14 januari 2016 uitgewerkt. Nu de vreemdeling verder niet heeft gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van dit besluit, heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke behandeling van het incidenteel hoger beroep.
3. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Verheij w.g. Snijders
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016
279