ECLI:NL:RVS:2016:3482

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201600991/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor kamergewijze verhuur van een woning in Tilburg

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op 24 december 2013 een omgevingsvergunning geweigerd voor het gebruik van een woning aan de [locatie] te Tilburg voor kamergewijze verhuur aan maximaal 14 studenten. De weigering was gebaseerd op het geldende bestemmingsplan, dat dergelijk gebruik niet toestaat. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 19 juni 2015 het bezwaar van de aanvrager, [wederpartij], ongegrond verklaard. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 23 december 2015 het beroep gegrond verklaarde en het college opdroeg een nieuw besluit te nemen.

Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 september 2016 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het college ten onrechte had gesteld dat de beleidsregels voor het verlenen van omgevingsvergunningen een limitatief karakter hebben. De Afdeling bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de onduidelijkheid in de beleidsregels voor rekening van het college komt. Het college heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de gevraagde omgevingsvergunning niet verleend kon worden.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en er is griffierecht opgelegd.

Uitspraak

201600991/1/A1.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2015 in zaak nr. 15/3849 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Tilburg,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2013, voor zover hier van belang, heeft het college geweigerd aan [wederpartij] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de woning op de eerste en tweede etage van het pand aan de [locatie] te Tilburg (hierna: de woning) ten behoeve van kamergewijze verhuur voor de huisvesting van maximaal 14 studenten.
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartij] tegen deze weigering gemaakte bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juni 2015 vernietigd en het college gelast binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.C. van Langen, advocaat te Waalwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [wederpartij] heeft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) aangevraagd voor het gebruik van de woning voor het huisvesten van maximaal 14 studenten. Vaststaat dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan het huisvesten van 14 studenten niet toestaat. Vaststaat voorts dat op de aanvraag om omgevingsvergunning artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), van toepassing is. Het college heeft aan het besluit van 19 juni 2015 ten grondslag gelegd dat op grond van de "Beleidsregels gemeente Tilburg kleine buitenplanse afwijkingen o.g.v. artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o Wabo (planologische kruimelgevallen)" (hierna: de beleidsregels) alleen met toepassing van artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor wordt meegewerkt aan verlening van een omgevingsvergunning voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een woning in de bebouwde kom, indien het gaat om het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
2. Ingevolge artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
3. In de beleidsregels is met betrekking tot woningen binnen de bebouwde kom en recreatiewoningen geregeld op welke wijze toepassing wordt gegeven aan artikel 4, eerste, vierde, negende en tiende lid, van bijlage II van het Bor. Wat het negende lid betreft, is in de beleidsregels vermeld dat op basis daarvan een omgevingsvergunning kan worden verleend bij woningen indien voldaan wordt aan de regeling voor beroep en bedrijf aan huis.
4. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beleidsregels, wat de toepassing van het negende lid van artikel 4 van bijlage II van het Bor ten aanzien van woningen betreft, een limitatief karakter hebben. Omdat het college in het besluit van 19 juni 2015 geen andere motivering heeft gegeven voor het handhaven van de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning, heeft de rechtbank dit besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het college betoogt dat de beleidsregels wel een limitatief karakter hebben. Het college wijst er in dit verband op dat in de toelichting bij de beleidsregels is vermeld dat er uitdrukkelijk voor is gekozen om alleen nog beleid vast te stellen met betrekking tot woningen in de bebouwde kom en recreatiewoningen en om voor andere categorieën gevallen af te zien van beleid inzake de toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor.
5.1. Dat er blijkens de toelichting bij de beleidsregels voor is gekozen om, anders dan voorheen, alleen voor woningen in de bebouwde kom en recreatiewoningen beleid inzake de toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor vast stellen, zegt op zichzelf niets over de vraag of de in de beleidsregels gestelde regels een limitatief karakter hebben. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, staat in de beleidsregels niet met zoveel woorden dat daarin, voor zover het de toepassing van het negende lid van artikel 4 betreft, een uitputtende regeling is opgenomen, inhoudende dat uitsluitend in het geval dat vergunning wordt gevraagd voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis toepassing kan worden gegeven aan het negende lid. Voor zover dit door het college wel was bedoeld, dient de onduidelijkheid van de bewoordingen van de beleidsregels voor zijn rekening te komen en niet voor rekening van [wederpartij]. De Afdeling is er overigens niet van overtuigd dat een beleidsregel als beoogd door het college, waarmee op voorhand elk ander gebruik van een woning in de bebouwde kom dan het gebruik voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis wordt uitgesloten van de mogelijkheid van verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor, de toets in rechte zou doorstaan.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
462-833.