ECLI:NL:RVS:2016:3473

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201603707/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorzieningen krachtens de Remigratiewet na openstaande schuld aan het Rijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2016, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om voorzieningen krachtens de Remigratiewet door de raad van bestuur op 17 november 2014. De raad van bestuur heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellante] een openstaande schuld had aan het Rijk, specifiek bij de Belastingdienst, ter hoogte van € 552,00, waarvoor geen betalingsregeling was getroffen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Remigratiewet, die vereist dat remigranten hun schulden aan het Rijk hebben voldaan of een afbetalingsregeling hebben getroffen. [appellante] heeft aangevoerd dat zij vóór de uitspraak stukken had ingezonden waaruit bleek dat zij een betalingsregeling had getroffen, maar de rechtbank heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten omdat ze dateren van na het besluit van de raad van bestuur.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 december 2016 ter zitting behandeld en heeft geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 december 2016.

Uitspraak

201603707/1/V6.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/6987 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2014 heeft de raad van bestuur het verzoek van [appellante] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2015 (hierna: het besluit) heeft de raad van bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2016, waar de raad van bestuur, vertegenwoordigd door drs. W. van den Berg, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank, is verschenen.
Overwegingen
1. De raad van bestuur heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellante] een openstaande schuld heeft aan het Rijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] een openstaande schuld heeft bij de Belastingdienst van € 552,00, inclusief rente, waarvoor geen betalingsregeling is overeengekomen zodat niet is voldaan aan artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Remigratiewet.
2. [appellante] voert aan dat zij vóór de uitspraak stukken heeft gezonden aan de rechtbank waaruit blijkt dat zij met de Belastingdienst voor voormelde schuld een betalingsregeling is overeengekomen. Volgens [appellante] heeft de rechtbank gelet hierop ten onrechte geoordeeld dat voor die schuld geen betalingsregeling is getroffen.
2.1. Ingevolge artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Remigratiewet dient de remigrant om voor remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan dan wel ten behoeve van zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen.
2.2. [appellante] betwist niet dat zij ten tijde van het besluit een uitstaande schuld had bij de Belastingdienst waarvoor geen betalingsregeling was getroffen. De door [appellante] bij faxbericht van 23 februari 2016 aan de rechtbank toegezonden stukken dateren van na het besluit. Gelet op de door de rechtbank te verrichten toetsing van het besluit op grond van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het besluit, heeft zij die stukken terecht buiten beschouwing gelaten.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Verheij w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
412.