201608176/1/A3 en 201608176/2/A3.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Valkenburg aan de Geul,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/2250 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Valkenburg aan de Geul.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Valkenburg aan de Geul te sluiten voor de duur van 12 maanden.
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de sluitingsduur gewijzigd in 6 maanden.
Bij uitspraak van 20 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen.
Bij besluit van 17 juni 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard en de sluitingsduur opnieuw gewijzigd in 6 maanden.
Bij uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J.J. Kreutzkamp, is verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. [appellant] is bewoner van de woning aan de [locatie] te Valkenburg aan de Geul. Op 6 mei 2013 zijn in deze woning 70 gram hasjiesj, 248 gram hennep, 900 XTC-tabletten, een schietpen met munitie en een stroomstootwapen aangetroffen. Hierna is de woning op last van de burgemeester gedurende 6 maanden gesloten geweest. Op 13 oktober 2015 zijn in de woning van [appellant] een plastic draagtas met 310 gram gewogen hennep, bestaande uit blad- en stengeldelen, en resten van amfetamine aangetroffen. Bij besluit van 18 november 2015 heeft de burgemeester opnieuw sluiting van de woning gelast, nu voor de duur van 12 maanden. Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de burgemeester de sluitingsduur beperkt tot 6 maanden. De voorzieningenrechter heeft dit besluit in zijn uitspraak van 20 mei 2016 vernietigd, waarna de burgemeester het besluit van 17 juni 2016 heeft genomen.
Het besluit van 17 juni 2016
3. In het besluit van 17 juni 2016 heeft de burgemeester de last tot sluiting van de woning aan de [locatie] voor de duur van 6 maanden nader gemotiveerd. Daartoe heeft de burgemeester uiteengezet dat de last tot het sluiten van de woning is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Dit brengt met zich dat het op 15 mei 2013 vastgestelde ‘Damoclesbeleid Lokalen en Woningen’ van toepassing is. Volgens dit beleid bedraagt de sluitingsduur 6 maanden indien er een eerdere overtreding ten aanzien van verdovende middelen is geweest. De burgemeester heeft de op 6 mei 2013 geconstateerde overtreding als een eerdere overtreding in de zin van het Damoclesbeleid aangemerkt. Daartoe heeft hij van belang geacht dat dezelfde eigenaar en bewoner betrokken zijn en dat sindsdien verschillende ‘Meld Misdaad Anoniem’-meldingen zijn binnengekomen. De burgemeester heeft besloten tot sluiting van de woning omdat het algemeen belang dat daarmee is gediend volgens hem zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om in de woning te blijven wonen. Daarbij heeft de burgemeester onder meer in aanmerking genomen dat de woning in een rustige woonwijk ligt en in de nabijheid van een instelling voor kinderen met beperkingen en een basisschool.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 20 mei 2016 heeft geoordeeld dat sprake is van een handelshoeveelheid en dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit oordeel staat in rechte vast, omdat geen van de partijen hoger beroep tegen deze uitspraak heeft ingesteld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Damoclesbeleid van toepassing is, omdat dat beleid betrekking heeft op de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid van de burgemeester. In het Damoclesbeleid is geen termijn opgenomen ten aanzien van recidive. Dit brengt volgens de rechtbank met zich dat de burgemeester per geval moet motiveren waarom sprake is van recidive als bedoeld in dit beleid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester dat in dit geval, door erop te wijzen dat sinds het aantreffen van harddrugs 2,5 jaar is verstreken, het om dezelfde eigenaar en bewoner gaat en er meldingen zijn binnengekomen bij de politie, op een toereikende wijze heeft gemotiveerd. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] per se op de woning aan de [locatie] is aangewezen. Dat hij niet graag weg wil uit zijn woning en dat toepassing van de sluiting leidt tot psychisch onbehagen, zijn omstandigheden die in het beleid zijn verdisconteerd. [appellant] heeft ruimschoots de tijd gehad om alternatieve woonruimte te vinden, omdat de sluiting nog niet geëffectueerd is. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat hij op een ander adres geen uitkering en huurtoeslag zou kunnen krijgen. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de burgemeester het algemeen belang, strekkende tot het tegengaan van drugshandel en de daarmee gepaard gaande overlast en onveiligheid, zwaarder mocht laten wegen dan het belang van [appellant]. Daarbij kon de burgemeester volgens de rechtbank in aanmerking nemen dat in de directe omgeving van de woning een bassischool en een instelling voor kinderen met beperkingen liggen. De rechtbank is tot het eindoordeel gekomen dat de burgemeester in redelijkheid tot een sluiting van de woning met 6 maanden heeft kunnen besluiten.
Hoger beroep
Handelshoeveelheid
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 20 mei 2016 dat de in de woning aangetroffen hennep een handelshoeveelheid betrof, in rechte vaststaat. [appellant] betoogt dat hem niet kan worden verweten dat hij geen hoger beroep tegen dit oordeel van de rechtbank heeft ingesteld, omdat zijn beroep in die uitspraak gegrond is verklaard. Bij een hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank zou hij geen belang hebben gehad. [appellant] betoogt dat niet is vast komen te staan dat de in de woning aangetroffen hennep een nettogewicht van meer dan 5 gram had, omdat de plant- en stengeldelen voor een groot deel bestonden uit materie die geen hennep was en omdat deze delen nat waren. Daarbij komt, aldus [appellant], dat de plant- en stengeldelen afkomstig waren van één plant en het voorhanden hebben van minder dan vijf planten wordt gedoogd.
5.1. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 20 mei 2016 overwogen dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, waarbij een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 20 mei 2016 geoordeeld dat [appellant] hierin niet is geslaagd.
5.1.1. [appellant] heeft tegen dit oordeel geen hoger beroep ingesteld. Hij kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij geen belang bij het instellen van hoger beroep zou hebben gehad. De voorzieningenrechter heeft bij zijn uitspraak van 20 mei 2016 weliswaar het besluit vernietigd, maar zonder [appellant] te volgen in zijn betoog dat de aangetroffen hennep geen handelshoeveelheid was. De burgemeester was gehouden om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. [appellant] zou er daarom belang bij hebben gehad om het oordeel van de rechtbank over de handelshoeveelheid in hoger beroep aan de Afdeling voor te leggen.
5.1.2. Nu [appellant] geen hoger beroep tegen het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel over de handelshoeveelheid heeft ingesteld, was de rechtbank gehouden om in de aangevallen uitspraak van de juistheid van dit oordeel uit te gaan. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het oordeel van de voorzieningenrechter in rechte vaststaat, faalt dan ook.
Toepasselijk beleid
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval het Damoclesbeleid van toepassing is. Volgens hem is het Damoclesbeleid vervangen door het ‘Victoriabeleid Valkenburg aan de Geul 2016’ en is dat beleid nu van toepassing.
6.1. Het door de burgemeester vastgestelde Damoclesbeleid heeft betrekking op de uitoefening van zijn in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven bevoegdheid. Het Victoriabeleid, dat de burgemeester bij besluit van 27 januari 2016 heeft vastgesteld, heeft betrekking op de uitoefening van zijn in artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet voorzien beide in een bevoegdheid voor de burgemeester tot het sluiten van woningen of lokalen, maar hebben een andere reikwijdte. Het Victoriabeleid en het Damoclesbeleid moeten dan ook van elkaar worden onderscheiden. [appellant] kan daarom niet worden gevolgd in zijn stelling dat het Damoclesbeleid door het Victoriabeleid is vervangen.
6.1.1. Omdat de burgemeester aan zijn last tot sluiting van de woning artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Damoclesbeleid van toepassing is.
Recidive
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester op een toereikende wijze heeft gemotiveerd dat in dit geval sprake is van recidive. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ten onrechte geen aansluiting heeft gezocht bij de recidivetermijn van 2 jaar die in het Victoriabeleid is opgenomen. Had de rechtbank dit gedaan, dan was zij tot het oordeel gekomen dat de burgemeester ten onrechte van recidive is uitgegaan. In de tweede plaats voert hij aan dat de rechtbank de door de burgemeester genoemde indicaties voor recidive ten onrechte tot de hare heeft gemaakt. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een hardnekkige aanloop/toeloop tot het pand was, nu er geen klachten zijn geweest vanuit de buurt. Daarbij komt, zo voert [appellant] aan, dat de anoniem binnengekomen meldingen hem niet kunnen betreffen en bovendien meer dan een jaar oud waren toen de sluiting werd gelast.
7.1. In het Damoclesbeleid is vermeld:
‘ 14. Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden.
15. Indien daarna opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van zes maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van twaalf maanden. ‘
7.1.1. In het Damoclesbeleid is geen termijn opgenomen waarbinnen een eerdere overtreding bij het bepalen van de sluitingsduur moet worden betrokken en dus sprake is van recidive. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit met zich brengt dat de burgemeester het in de besluitvorming betrekken van een eerdere overtreding per geval moet motiveren. Er bestaat voor de burgemeester geen aanleiding om aansluiting te zoeken bij de termijn die in het Victoriabeleid is opgenomen, omdat dit beleid niet van toepassing is. De burgemeester heeft in het besluit van 17 juni 2016 toegelicht dat hij het antwoord op de vraag of hij een eerdere overtreding in aanmerking neemt, laat afhangen van hetgeen in de tussen de twee overtredingen liggende periode is gebeurd. De burgemeester heeft de volgende indicaties als hierbij relevante factoren genoemd: de hardnekkigheid van aanloop en toeloop tot het pand; de omstandigheid dat het om dezelfde eigenaar en bewoner gaat en de bij de politie binnengekomen meldingen.
7.1.2. De burgemeester heeft in dit geval in aanmerking genomen dat op het moment van het aantreffen van drugs in de woning op 13 oktober 2015 2,5 jaar was verstreken sinds de overtreding op 6 mei 2013 en dat dezelfde eigenaar en bewoner betrokken zijn. De burgemeester heeft, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, eventuele aan- en toeloop tot de woning in dit geval niet in aanmerking genomen. Wel heeft de burgemeester van belang geacht dat uit een politierapportage volgt dat er anonieme meldingen over het dealen van drugs zijn binnengekomen. Uit de meldingen volgt niet door wie in drugs werd gedeald, maar wel dat het dealen vanuit de woning aan de [locatie] gebeurde. Gelet hierop en gelet op het feit dat de meldingen zijn gedaan in oktober en november 2014, in de periode tussen de twee overtredingen, heeft de burgemeester deze meldingen in aanmerking mogen nemen.
7.1.3. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester aldus op een toereikende wijze heeft gemotiveerd dat in dit geval sprake is van recidive als bedoeld in het Damoclesbeleid. De burgemeester heeft de op 6 mei 2013 geconstateerde overtreding dan ook bij de besluitvorming mogen betrekken.
Belangenafweging
8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester het algemeen belang zwaarder kon laten wegen dan zijn belang. Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat op geen enkele wijze is aangetoond dat er vanuit de woning drugsgerelateerde overlast is veroorzaakt. Tevens heeft de rechtbank miskend dat het risico dat hij als gevolg van de woningsluiting dakloos wordt, onaanvaardbaar is. Hij heeft een psychische stoornis en verlies van de woning zal een ernstige terugval veroorzaken. Ter onderbouwing van dit betoog heeft hij een behandelplan van forensisch psychiatrische polikliniek De Horst en een aanvullende verklaring overgelegd. [appellant] voert voorts aan dat hij verschillende pogingen heeft gedaan om alternatieve woonruimte te vinden, maar dat dit hem nog niet is gelukt omdat hij een grote hond heeft.
8.1. De sluiting van de woning aan de [locatie] is gericht op preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden en dient daarmee het algemeen belang. Tegenover het algemeen belang staat het belang van [appellant] om in de woning te blijven wonen. Over deze belangen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De rechtbank heeft de psychische klachten van [appellant] onderkend, maar heeft deze in dit verband van onvoldoende gewicht geacht. In het door [appellant] overgelegde behandelplan ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Met dit behandelplan heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij is aangewezen op de huidige woning. Uit het behandelplan volgt dat [appellant] hulp nodig heeft, maar volgt niet dat deze hulp niet vanuit een andere woning kan worden geboden. Ook de omstandigheid dat [appellant] een grote hond heeft maakt niet dat hij op de huidige woning is aangewezen. Het vinden van nieuwe woonruimte wordt door de aanwezigheid van de hond mogelijk bemoeilijkt, maar niet aannemelijk is gemaakt dat het vinden van nieuwe woonruimte hierdoor onmogelijk is.
8.1.1. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester het algemeen belang in dit geval zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. Daarbij heeft de burgemeester mogen betrekken dat de woning in de buurt ligt van een instantie voor kinderen met beperkingen en een basisschool, ook al zijn er - zoals [appellant] heeft aangevoerd - tot op heden geen klachten van deze instantie en de basisschool bekend.
Eindoordeel
9. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot een sluiting van de woning met 6 maanden heeft kunnen besluiten.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Binnema
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
589.