201606193/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 augustus 2016 in zaken nrs. 16/15433 en 16/15424 in het geding tussen:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2] (hierna tezamen: de vreemdelingen)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen onderscheidenlijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de besluiten een motiveringsgebrek kleeft, omdat hij daarin niet is ingegaan op het door de vreemdeling gestelde dat hij, gelet op zijn leeftijd, bij terugkeer naar Oekraïne zal worden opgeroepen tot het vervullen van zijn militaire dienstplicht, dat hij in dat kader naar het front zal worden gestuurd waarbij hij het risico loopt andere mensen te doden of zelf gedood te worden, en dat hij dat niet wil. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank hierin ten onrechte grond gezien voor vernietiging van de besluiten.
1.1. De vreemdeling heeft over zijn reden om een asielaanvraag in te dienen verklaard dat hij op zichzelf niet vreest voor het vervullen van zijn militaire dienstplicht, maar dat hij vreest te worden gemobiliseerd. Zou al, gelet op deze verklaring, ervan moeten worden uitgegaan dat de staatssecretaris zich niet alleen gesteld had moeten zien voor de beoordeling van de aannemelijkheid van de gestelde vrees voor mobilisatie, maar ook voor de beoordeling of de vreemdeling wegens zijn voorgenomen dienstweigering voor vergunningverlening in aanmerking komt, dan betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte in het ontbreken van zijn standpunt hierover grond heeft gezien voor vernietiging van de besluiten. Van een mogelijke grond voor vergunningverlening wegens dienstweigering kan immers pas sprake zijn als aannemelijk is dat de vreemdeling de militaire dienstplicht moet vervullen en naar het front zal worden gestuurd. Die situatie doet zich in dit geval niet voor. Dat, zoals de staatssecretaris gemotiveerd in het besluit heeft uiteengezet, niet aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer naar Oekraïne zal worden gemobiliseerd, heeft de vreemdeling als zodanig niet bestreden. Gelet hierop en nu uit de door de vreemdeling ingebrachte stukken niet blijkt dat alle mannelijke burgers van Oekraïne, die de dienstplichtige leeftijd hebben bereikt, worden opgeroepen dan wel verplicht zijn tot het vervullen van de militaire dienstplicht, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oekraïne daadwerkelijk zijn militaire dienstplicht zal moeten vervullen en naar het front zal worden gestuurd. De rechtbank heeft niet onderkend dat van een mogelijke grond voor vergunningverlening wegens dienstweigering dus geen sprake is.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, de beroepen tegen de besluiten van 13 juli 2016 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 augustus 2016 in zaken nrs. 16/15433 en 16/15424;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Sevenster w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016
549.