201607730/2/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beide gevestigd te [plaats],
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Enschotsebaan Hoogspanningsverbinding" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld. [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2016, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door ir. M.H. Ummels, en bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts en mr. J.S. Procee, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In het plangebied bevindt zich de 150kV hoogspanningsverbinding Tilburg-Noord - Best. Op basis van de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geldt een indicatieve magneetveldzone van 80 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Het plangebied ligt binnen de zones van 80 m. Het plan voorziet door middel van een uit te werken woonbestemming in wonen met uitzondering voor wonen als hoofdverblijf voor personen jonger dan 15 jaar. Voorts is een directe woonbestemming toegekend voor acht woningen. [verzoekers] zijn projectontwikkelaars en eigenaren van de gronden in het plangebied van de beheersverordening "Enschotsebaan en omgeving". Het plangebied van het voorliggende plan betreft een deel van dit gebied.
3. De raad heeft aangevoerd dat het beroep voor zover ingesteld door [verzoeker A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Volgens de raad heeft [verzoeker A] geen gronden in het plangebied en moet het verzoek voor zover ingesteld door [verzoeker A] daarom worden afgewezen.
3.1. Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of [verzoeker A] belanghebbende is. De belanghebbendheid van [verzoeker A] zal in de bodemprocedure nader worden onderzocht. Nu vast staat dat [verzoeker B] eigenaar is van de gronden in het plangebied gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [verzoeker B] als belanghebbende zal worden aangemerkt en dat het beroep inhoudelijk in de bodemprocedure zal worden behandeld. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen de raad op dit punt heeft betoogd geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. [verzoekers] vinden het plan te beperkend vanwege de uit te werken woonbestemming met uitzondering voor wonen als hoofdverblijf voor personen jonger dan 15 jaar.
Zij stellen dat zij een aanvraag om omgevingsvergunning in voorbereiding hebben om in het plangebied woningen te bouwen en vrezen dat de inwerkingtreding van het plan de realisatie van de door hen beoogde woningbouw blijvend onmogelijk maakt. [verzoekers] vrezen voor een miljoenenschade indien zij niet op korte termijn de gewenste woningen in het plangebied kunnen bouwen. Met het oog hierop verzoeken [verzoekers] om mogelijk te maken dat een omgevingsvergunning voor bouwen kan worden verkregen op basis van de thans geldende beheersverordening "Enschotsebaan en omgeving". De beheersverordening geeft een directe bouwtitel voor alle woonvormen binnen een zone van 80 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Volgens [verzoekers] wegen hun belangen bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan het belang van de raad om voor deze gronden een uit te werken woonbestemming op te nemen met inachtneming van een indicatieve magneetveldzone.
5.1. Ter zitting heeft de raad betoogd dat schorsing van het bestreden besluit, gelet op de aanhoudingsverplichting van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), [verzoekers] niet zou baten.
5.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad bij de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening terecht heeft betoogd dat schorsing van het bestreden besluit [verzoekers] niet zou baten. Indien [verzoekers] een aanvraag om een omgevingsvergunning zouden indienen, zou die aanvraag ingeval van schorsing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan immers moeten worden aangehouden op de voet van artikel 3.3 van de Wabo. Een verdergaande voorlopige voorziening die erop neerkomt dat [verzoekers] niettegenstaande de wettelijke aanhoudingsplicht de beoogde woningbouw binnen de magneetveldzone kunnen realiseren, acht de voorzieningenrechter, los van de inhoudelijke aspecten van de zaak, te verstrekkend. Daartoe wordt overwogen dat een dergelijke voorziening in feite geen voorlopig maar een definitief karakter zou hebben.
5.3. In verband met het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Eerst in de hoofdzaak zal de Afdeling beoordelen of de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de indicatieve magneetveldzone van 80 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding planologisch te verankeren, en in dat kader te voorzien in een uit te werken woonbestemming waarbij wonen als hoofdverblijf voor personen jonger dan 15 jaar als woonvorm is uitgezonderd. Gelet op de belangen van [verzoekers] zal de voorzieningenrechter bevorderen dat de verdere behandeling door de Afdeling met voorrang ter hand wordt genomen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schoor
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016
758.