201607156/2/R2.
Datum uitspraak: 27 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2016, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ir. M.C.E. Tijs-Van Tongeren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan geeft een actueel planologisch-juridisch kader voor het buitengebied van Overberg, Maarn, Maarsbergen en Amerongen. [verzoeker] en anderen zijn woonachtig op het perceel [locatie 1] te Maarsbergen dan wel eigenaar van het perceel [locatie 2] te Maarsbergen en het perceel naast het perceel aan de Scherpenzeelseweg te Maarsbergen.
3. Het verzoek van [verzoeker] en anderen is gericht op de plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden" op de percelen [locatie 2] en [locatie 3] en het perceel tegenover het perceel [locatie 4] te Maarsbergen, het plandeel met de bestemming "Natuur" op het perceel Scherpenzeelseweg en artikel 4, lid 4.3.1, lid 4.5.3, en lid 4.7.1, onder d en e, van de planregels. Met het verzoek beogen [verzoeker] en anderen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
Ontvankelijkheid
4. De raad betoogt dat het verzoek wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 2] en artikel 4, lid 4.3.1, en lid 4.7.1, onder d en e, van de planregels niet kan worden toegewezen nu [verzoeker] en anderen in zoverre geen zienswijze naar voren hebben gebracht bij de raad. Voorts betoogt de raad dat [verzoeker] en anderen niet in de directe nabijheid van het perceel tegenover het perceel [locatie 4] wonen dan wel gronden in de directe nabijheid in eigendom hebben, zodat zij wat dit plandeel betreft geen belanghebbende bij het bestreden besluit zijn.
4.1. Gebleken is dat [verzoeker] en anderen geen zienswijze tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" op het perceel [locatie 2] en artikel 4, lid 4.3.1, en lid 4.7.1, onder d en e, van de planregels bij de raad naar voren hebben gebracht. Artikel 4, lid 4.7.1, onder d en e, van de planregels is weliswaar gewijzigd vastgesteld, maar in zoverre is niet gebleken dat [verzoeker] en anderen in een nadeliger positie zijn komen te verkeren, zodat het [verzoeker] en anderen in zoverre kan worden verweten dat zij hieromtrent geen zienswijze naar voren hebben gebracht.
Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" op het perceel [locatie 2] en artikel 4, lid 4.3.1, en lid 4.7.1, onder d en e, van de planregels niet-ontvankelijk is, zodat het verzoek in zoverre reeds hierom dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" op het perceel tegenover het perceel [locatie 4] stelt de voorzieningenrechter vast dat de woning op het perceel [locatie 1] op een afstand van ongeveer 200 m van het hier relevante gedeelte van het plangebied ligt. Onduidelijk is of vanuit deze woning zicht is op het perceel. Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of deze afstand gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het perceel mogelijk worden gemaakt te groot is om een rechtstreeks bij het besluitonderdeel betrokken belang te kunnen aannemen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in zoverre aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
[locatie 3]
5. [verzoeker] en anderen betogen dat ten onrechte de bestemming "Agrarisch met waarden" met een vergroot bouwvlak aan het perceel [locatie 3] is toegekend. Op het perceel staat een woning zonder agrarische bebouwing. Op het naastgelegen perceel [locatie 2] met een agrarisch bouwvlak, dat door de eigenaren van het perceel [locatie 3] van [verzoeker] en anderen wordt gepacht, wordt door hen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. De noodzaak ontbreekt om een tweede bouwvlak toe te kennen waarmee feitelijk sprake is van één groot bouwvlak voor de percelen [locatie 2] en [locatie 3]. Dit leidt tot verdere verstening, hetgeen het landschap en de natuur aantast. [verzoeker] en anderen wijzen erop dat de vergroting van het agrarische bouwvlak ten onrechte niet in het plan-MER is meegenomen.
5.1. Vast staat dat het bouwvlak in het vorige plan een omvang van ongeveer 0,2 ha had en in dit plan is vergroot naar ongeveer 1 ha. In de ruimtelijke onderbouwing voor de vergroting van het bouwvlak staat dat de gevolgen voor het milieu zijn onderzocht in het plan-MER dat aan het bestemmingsplan ten grondslag is gelegd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat uit het plan-MER niet volgt dat de vergroting van het bouwvlak is meegenomen, zodat hij aan Tauw heeft gevraagd een aanvullende notitie hierover op te stellen ten behoeve van de bodemprocedure. Deze notitie is evenwel niet door de raad overgelegd, zodat de voorzieningenrechter over onvoldoende gegevens beschikt om te kunnen beoordelen of de gevolgen voor het milieu voldoende zijn onderzocht. Deze beroepsgrond dient dan ook nader in de bodemprocedure te worden onderzocht.
Het perceel tegenover het perceel [locatie 4]
6. [verzoeker] en anderen betogen dat ten onrechte de aanduiding "paardenhouderij" aan het perceel tegenover het perceel [locatie 4] met de bestemming "Agrarisch met waarden" is toegekend. De omstandigheid dat een milieuvergunning is verleend voor het houden van paarden is niet relevant. Een paardenhouderij is immers een niet-agrarische bestemming, maar recreatief omdat er geen fokactiviteiten plaatsvinden. Bovendien is geen sprake van een paardenhouderij op het perceel, maar van een pensionstalling/manegebedrijf. Dit gebruik leidt volgens hen tot een verkeersaantrekkende werking. Verzoekers vrezen voorts dat niet handhavend wordt opgetreden tegen het andere gebruik dat op dit perceel plaatsvindt, want de gemeente is al jarenlang bekend met het strijdige gebruik.
6.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat reeds een paardenhouderij op het perceel is gevestigd, maar dat dit gebruik in het vorige plan niet was toegestaan. Omdat de raad het gebruik passend acht in het landelijk gebied en een milieuvergunning voor het houden van paarden op het perceel is verleend, is het gebruik als zodanig bestemd. Het plan voorziet daarmee in een gebruikswijziging van de bestaande legale bebouwing op het perceel.
Het feit dat hangende de beroepsprocedure bij de Afdeling het gebruik van de bestaande bebouwing als paardenhouderij kan worden voortgezet, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen onomkeerbare situatie met zich. Tegen dat gebruik dat na de inwerkingtreding van een bestemmingsplan daarmee in overeenstemming is kan immers, indien het besluit tot vaststelling van het plan wordt vernietigd, worden opgetreden indien dat gebruik niet in overeenstemming is met het planologisch regime dat na de vernietiging geldt. De inwerkingtreding van het plan leidt in zoverre niet tot een onomkeerbare situatie. Voor zover [verzoeker] en anderen vrezen dat het illegale gebruik op het perceel waaronder de haardhoutproductie blijft voortbestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
7. [verzoeker] en anderen betogen dat artikel 4, lid 4.5.3, van de planregels ten onrechte is vastgesteld, omdat de noodzaak hiertoe met het oog op een doelmatige agrarische bedrijfsvoering ontbreekt.
7.1. In artikel 4, lid 4.5.3, van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend voor het afwijken van het in artikel 4, lid 4.1, van de planregels toegestane gebruik van gronden en gebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor de in dat artikel genoemde niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit. [verzoeker] en anderen vrezen dat op het perceel [locatie 2] al nevenactiviteiten zullen plaatsvinden vóór de uitspraak van de Afdeling over het plan in de bodemprocedure. Ter zitting hebben zij toegelicht dat daartoe voorzieningen zoals elektra en wasruimtes zullen worden aangelegd en zij op die manier met ontwikkelingen zullen worden geconfronteerd die niet meer ongedaan kunnen of hoeven worden gemaakt, ook als de Afdeling het plan zou vernietigen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre ontbreekt, aangezien eerst na het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en ter zitting is gebleken dat geen omgevingsvergunning voor afwijken is aangevraagd. Daarbij betrekt de voorzitter dat de raad heeft toegezegd dat, indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor afwijken wordt ingediend vóórdat uitspraak in de bodemprocedure is gedaan, [verzoeker] en anderen hierover tijdig door hem zullen worden geïnformeerd, zodat zij zonodig een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
Perceel aan de Scherpenzeelseweg
8. [verzoeker] en anderen betogen dat de agrarische bestemming in het ontwerpplan voor het perceel aan de Scherpenzeelseweg in het vastgestelde plan ten onrechte naar "Natuur" is gewijzigd. Deze bestemming dient enkel voor natuurcompensatie voor een elders te vestigen bedrijventerrein. Hierdoor dreigt het kleinschalige open landschap verloren te gaan en wordt ten onrechte grond aan het agrarische gebruik onttrokken, hetgeen een belasting legt op nabijgelegen agrarische bedrijven. De bestemming leidt tot bebossing van de gronden, hetgeen een schadelijk effect heeft op de omliggende agrarische percelen.
8.1. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter voorshands geen grond voor het oordeel dat het plandeel in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet op de bosrijke omgeving is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat de raad de bestemming "Natuur", op grond waarvan onder meer bos en bosbouw is toegestaan, als passend in de omgeving heeft kunnen aanmerken. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende agrarische gronden hierdoor zodanig worden aangetast dat voorshands geoordeeld moet worden dat de raad hieraan onvoldoende waarde heeft gehecht bij zijn belangenafweging.
Conclusie en proceskosten
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare ontwikkelingen en gelet op de betrokken belangen aanleiding om het bestreden besluit, wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 3], te schorsen. Voor het overige wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening gelet op het voorgaande afgewezen.
10. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 30 juni 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Overberg, Maarn, Maarsbergen, Amerongen (OMMA)" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie 3];
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Schoor, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Schoor
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2016
758.