ECLI:NL:RVS:2016:3436

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
201603006/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 maart 2016 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling was door de korpschef op 15 januari 2016 bevolen om onmiddellijk naar Italië terug te keren. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat er geen belang was bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat er eerst bezwaar gemaakt had moeten worden tegen het bevel van de korpschef. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank inderdaad niet-ontvankelijk had moeten verklaren, maar om andere redenen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de rechtbank het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift als bezwaarschrift had moeten doorzenden naar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De Afdeling heeft het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan op 21 december 2016 door de Raad van State, waarbij mr. N. Verheij als voorzitter fungeerde, samen met mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk als leden. De griffier was mr. J.R.K.A.M. Waasdorp. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201603006/1/V3.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 31 maart 2016 in zaak nr. 16/2651 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de korpschef de vreemdeling bevolen onmiddellijk naar het grondgebied van Italië terug te keren. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de rechtbank het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift had moeten doorzenden naar de staatssecretaris.
1.1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Zij heeft daarmee niet onderkend dat tegen het besluit van 15 januari 2016 eerst bezwaar openstond. De wetgever heeft een bevel als bedoeld in artikel 62a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 - anders dan een separaat terugkeerbesluit - namelijk niet opgenomen in de bij de Awb behorende Bijlage 1, getiteld 'Regeling rechtstreeks beroep'. Ook overigens heeft de wetgever voor een dergelijk bevel geen uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat daartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt. De vreemdeling klaagt dan ook terecht dat de rechtbank het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift had moeten doorzenden naar de staatssecretaris. Deze klacht leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank het beroep terecht - zij het om een andere reden - niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De vreemdeling klaagt in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem tegen het besluit van 15 januari 2016 ingestelde beroep.
2.1. Deze grief behoeft gelet op hetgeen onder 1.1. is overwogen geen bespreking meer.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroepschrift en het aanvullend beroepschrift alsnog krachtens artikel 6:15, tweede lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift naar de staatssecretaris doorzenden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Verheij w.g. Waasdorp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
714.