ECLI:NL:RVS:2016:3425

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
201508366/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek bouwwerken en garageactiviteiten te Nieuw-Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Emmen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 7 oktober 2015 geoordeeld dat het college ten onrechte een verzoek om handhavend op te treden tegen bouwwerken op een perceel in Nieuw-Amsterdam had afgewezen. Het college had eerder, op 4 februari 2013, dit verzoek afgewezen en ook na bezwaar op 2 september 2014. De rechtbank vernietigde het besluit van 2 september 2014 en droeg het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 4 augustus 2016 werd de zaak behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door J.H. Mulder en de wederpartij bijgestaan door mr. G.J. Hingstman. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2503, het college opgedragen om gebreken in het besluit van 10 juni 2016 te herstellen. Het college heeft echter niet voldaan aan deze opdracht, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 10 juni 2016.

De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van het college gegrond was voor wat betreft de afwijzing van het handhavingsverzoek ten aanzien van bepaalde bouwwerken, maar dat het beroep van de wederpartij tegen het besluit van 10 juni 2016 gegrond was. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de eerdere uitspraken.

Uitspraak

201508366/3/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 oktober 2015 in zaak nr. 14/4428 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartij]), wonend te Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen bouwwerken op het perceel [locatie] te Nieuw-Amsterdam (hierna: het perceel) en het gebruik van het perceel voor garageactiviteiten afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, het verzoek om handhavend op te treden opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 7 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 september 2014 vernietigd en het college opgedragen binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [wederpartij] met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het college het verzoek om handhavend optreden opnieuw afgewezen.
[wederpartij] heeft een reactie op dit besluit ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2016, waar het college, vertegenwoordigd door J.H. Mulder, werkzaam bij de gemeente, [wederpartij], bijgestaan door mr. G.J. Hingstman, en [partij], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2503, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 10 juni 2016 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Hoger beroep
1. In overweging 5 van de tussenuitspraak is overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was tegen de bouwwerken 7 en 9 handhavend op te treden. Wat bouwwerk 6 en het gebruik van het perceel betreft is overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 2 september 2014 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering berust.
2. Gelet op hetgeen in overweging 5 van de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van het college gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 2 september 2014 wat betreft de afwijzing van het handhavingsverzoek ten aanzien van bouwwerk 7 en 9 is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] in zoverre ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor het overige.
Beroep tegen het besluit van 10 juni 2016
3. In overweging 8.1 van de tussenuitspraak is overwogen dat het college in het besluit van 10 juni 2016 ten onrechte niet heeft beoordeeld of het handhavend moet optreden tegen bouwwerk 6. Wat het gebruik van het perceel betreft is in overweging 9.3 overwogen dat aan dat besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb geen deugdelijk onderzoek en geen deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.
4. De tussenuitspraak verplicht, gelet op de artikelen 8:51a, tweede lid, en 8:51d, van de Awb, de daarin in overweging 8.1 en 9.3 geconstateerde gebreken in het besluit van 10 juni 2016 te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn. Deze termijn, die liep tot en met 14 december 2016, is ongebruikt verstreken, zodat niet is voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 10 juni 2016 is derhalve niet hersteld.
5. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 10 juni 2016 is, gelet op hetgeen in de overwegingen 8.1 en 9.3 van de tussenuitspraak is overwogen, gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb te worden vernietigd.
6. De Afdeling ziet aanleiding het college op te dragen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak en deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Afdeling zal daartoe met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
7. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 oktober 2015 in zaak nr. 14/4428, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 2 september 2014, kenmerk 14.113559, wat betreft de afwijzing van het handhavingsverzoek ten aanzien van bouwwerk 7 en 9, is vernietigd;
III. verklaart het door [wederpartij A] en [wederpartij B] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Emmen van 10 juni 2016, kenmerk 16.045701, gegrond;
VI. vernietigt het onder V vermelde besluit;
VII. draagt het college van burgemeester en wethouders van Emmen op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2503, en deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VIII. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Emmen nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
457-784.