201503275/1/A1.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Vereniging Woonschepencomité Groningen, gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2015 in zaak nr. 14/3777 in het geding tussen:
het Woonschepencomité
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een terras op de tjalk (strijdig gebruik) gelegen aan de [locatie] te Groningen.
Bij uitspraak van 11 maart 2015 heeft de rechtbank het door het Woonschepencomité daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 juli 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Woonschepencomité hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het Woonschepencomité en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2015, waar het Woonschepencomité, vertegenwoordigd door N. Tiel, bijgestaan door K. Koetje, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Hop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [vergunninghouder], vergezeld door M.G.J van Heerd, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" rust op de gronden de bestemming "Water" met de nadere aanduiding ligplaats.
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen voor woonschepen, uitsluitend voor zover aan de gronden op de kaart de aanduiding ligplaats is gegeven.
Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder i, zijn deze gronden tevens bestemd voor een ligplaats voor een horecaschip, uitsluitend voor zover aan de gronden op de kaart de aanduiding horeca is gegeven en met dien verstande dat uitsluitend horeca 2 is toegestaan.
Ingevolge artikel 6.5.2, aanhef en onder c, wordt tot een gebruik strijdig met de bestemming water in ieder geval gerekend, het gebruik van gronden als ligplaats voor een horecaschip, met uitzondering van de gronden waaraan op de kaart de aanduiding horeca is gegeven.
Ingevolge artikel 1.32 wordt onder woonschip verstaan: een schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebruikt of tot woning bestemd.
2. Het gebruik van het schip ten behoeve van horeca is in strijd met de ter plaatse rustende bestemming. Het college heeft omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en artikel 5.18, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), zoals dat luidde ten tijde van belang.
Het heeft zich op het standpunt gesteld dat het initiatief ruimtelijk verantwoord is. Volgens het college is het water in de binnenstad van Groningen van belang uit historisch, toeristisch en economisch oogpunt. Door terrassen op het water wordt de binnenstad aantrekkelijk, het water beter zichtbaar en wordt het water daardoor meer deel van de binnenstad. Terrassen rond en op het water zorgen voor levendigheid en werkgelegenheid. Volgens het college is de locatie heel specifiek, vanwege de ligging, de relatie met de aanwezige horeca-vestiging 'De Toeter', de relatie met de terrassen aan het water en de bezonning. Het college heeft verder van belang geacht dat de ligplaats en de woonfunctie behouden blijven, het terras op het dek van het schip wordt geplaatst en de authenticiteit van het schip niet wordt aangetast, nu het terras afneembaar is en het schip daardoor in de originele staat is terug te brengen, sprake is van een pilot waarbij het terras voor een periode van twee jaar kan worden gebruikt, de constructie en afrastering voldoen aan de beeldkwaliteitseisen, het terras op het schip voldoet aan dezelfde voorwaarden als een terras aan het water, het terras binnen de omtrek van het schip blijft en aan de monumentale kade niets wordt bevestigd en onderhoud aan de kademuur mogelijk blijft. Het heeft aan de omgevingsvergunning verschillende voorschriften gesteld, waaronder voorschriften met betrekking tot de afneembaarheid, het ontwerp en de materialisatie van het terras.
3. Het betoog van het Woonschepencomité dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag in strijd is met de Verordening openbaar vaarwater 2006 (hierna: de Verordening) kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. In deze procedure is alleen aan de aanvraag om omgevingsvergunning aan de orde en niet de aanvraag om ligplaatsvergunning, bij welke aanvraag aan de Verordening moet worden getoetst.
4. Het Woonschepencomité betoogt dat de uitspraak innerlijk tegenstrijdig is. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank aan de ene kant niet overtuigd lijkt te zijn van de tijdelijkheid van het terras, terwijl zij aan de andere kant de tijdelijkheid wel heeft betrokken bij haar oordeel dat geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
4.1. De rechtbank heeft in het kader van de vraag of het college met toepassing van artikel 5.18, eerste lid, van het Bor omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, beoordeeld of op grond van concrete, objectieve gegevens aannemelijk is dat na het verstrijken van de vergunde termijn geen behoefte meer bestaat aan de tijdelijke activiteit. Zij is tot het oordeel gekomen dat dat niet het geval is en heeft om die reden het besluit vernietigd. Omdat met de wijziging van het Bor per 1 november 2014 de beperking dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte is komen te vervallen, heeft zij beoordeeld of zij aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Omdat, naar het oordeel van de rechtbank, de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, heeft zij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Anders dan het Woonschepencomité betoogt, heeft de rechtbank daarbij van belang kunnen achten dat sprake is van een pilot die na twee jaar zal worden geëvalueerd. Dat niet aannemelijk is gemaakt dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de behoefte aan de activiteit tijdelijk is, zoals vereist is in artikel 5.18, eerste lid, van het Bor, zoals dat luidde ten tijde van belang, doet daar niet aan af. Van de door het Woonschepencomité bedoelde innerlijke tegenstrijdigheid is naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen sprake. Het betoog faalt.
5. Het betoog van het Woonschepencomité dat de rechtbank onvoldoende bij haar oordeel heeft betrokken dat afwijking van een bestemmingsplan slechts te rechtvaardigen is in gevallen van overmacht of overgang, faalt. Dat de raad een bestemmingsplan heeft vastgesteld waarin bepaald gebruik niet rechtens is toegestaan, kan niet afdoen aan de aan het college krachtens artikel 2.12 van de Wabo toekomende bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan.
6. Het Woonschepencomité betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten omgevingsvergunning te verlenen. Zij voert daartoe aan dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de authenticiteit van het woonschip niet wordt aangetast. Zij wijst in dit verband op het besluit van 16 januari 2015 waarbij het college heeft geweigerd ligplaatsvergunning te verlenen, juist omdat de authenticiteit van het schip door het vlonder voor de huisvesting van een terras teveel wordt aangetast.
6.1. De Afdeling ziet in het in hoger beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten omgevingsvergunning te verlenen.
Dat in het besluit van 16 januari 2015 de aanvraag om ligplaatsvergunning is afgewezen, leidt, daargelaten dat dit besluit is genomen na het besluit van 7 juli 2014, niet tot dat oordeel. Voor de beoordeling van de vraag of er ligplaatsvergunning kan worden verleend, geldt een ander toetsingskader dan voor de verlening van een omgevingsvergunning. Dat volgens de Verordening slechts ligplaats mag worden verleend indien het schip de oorspronkelijke contouren niet wezenlijk verloren heeft, betreft dan ook geen voorwaarde om omgevingsvergunning te verlenen. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning niet heeft kunnen betrekken dat de oorspronkelijkheid van het schip met het aanbrengen van het terras niet ernstig wordt aangetast, nu dit terras afneembaar is. Het betoog faalt.
7. Voor zover het Woonschepencomité betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het feit dat ten tijde van de zitting van de rechtbank een kolossale terrasvloer, een glazen, althans doorzichtige omheining en een houten tentconstructie waren aangebracht, wordt overwogen dat die situatie niet meer bestaat. Voorts zijn aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden met betrekking tot de uitvoering van het terras. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zal, indien [vergunninghouder] zich niet aan die voorschriften houdt, het college handhavend kunnen optreden.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
473.