ECLI:NL:RVS:2016:3396

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
201508308/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen invordering van verbeurde dwangsom door college van burgemeester en wethouders van Zundert

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschap Recreatiepark Fort Oranje B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Zundert had op 11 april 2014 besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 10.000,00. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom van 18 november 2013, waarbij Fort Oranje was gelast om egaliseringswerkzaamheden te staken. Fort Oranje stelde dat het dwangsombesluit onrechtmatig was, omdat er een aanlegvergunning was verleend voor de werkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep van Fort Oranje ongegrond, waarna Fort Oranje in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 oktober 2016 behandeld. Fort Oranje voerde aan dat het college zijn bevoegdheden misbruikte en dat er bijzondere omstandigheden waren die de invordering onterecht maakten. De Afdeling oordeelde echter dat Fort Oranje niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van misbruik van bevoegdheden en dat de gemeenteambtenaar geen relevante uitlatingen had gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de invordering van de dwangsommen rechtmatig was. De zaak werd afgesloten zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201508308/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark Fort Oranje B.V., gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2015 in zaak nr. 15/403 in het geding tussen:
Fort Oranje
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college besloten tot invorderen van een verbeurde dwangsom ter hoogte van € 10.000,00.
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college het door Fort Oranje daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2015 heeft de rechtbank het door Fort Oranje daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Fort Oranje hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar Fort Oranje, vertegenwoordigd door mr. J.S. Pols, advocaat te Vogelenzang, en het college, vertegenwoordigd door M.M.A.J. Braspenning-Hereijgers en J.J.M. de Groot zijn verschenen.
Overwegingen
1. Fort Oranje betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dwangsombesluit van 18 november 2013, op grond waarvan bij besluit van 11 april 2014 dwangsommen zijn verbeurd, onrechtmatig is.
Zij voert daartoe aan dat voor de egaliseringsactiviteiten waarop de last onder dwangsom ziet bij besluit van 19 mei 2008 een aanlegvergunning is verleend. Indien de Afdeling tot het oordeel komt dat het dwangsombesluit niet onrechtmatig is, betoogt Fort Oranje dat zij niet heeft gehandeld in strijd met dat besluit, nu zij nooit heeft verklaard dat op het perceel een parkeerplaats zal worden aangelegd ten behoeve van de naastgelegen horeca-inrichting Sultan Palace, zoals het college heeft gesteld, maar dat de aanlegwerkzaamheden plaatsvonden om het terrein geschikt te maken voor kort kampeerders.
1.1. Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college Fort Oranje gelast de aanlegwerkzaamheden op het bewuste deel van de inrichting te staken en gestaakt te houden onder het opleggen van een dwangsom van € 2.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,00. Volgens het besluit worden onder aanlegwerkzaamheden verstaan egalisering, verharding, het vellen van houtopstanden en dergelijke.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het college een aanlegvergunning verleend aan Fort Oranje voor het aanleggen van wegen en infrastructuur ten behoeve van de plaatsing van enkele onderkomens, alsmede het aanleggen van een waterpartij op een nu nog braakliggend stuk grond, op het perceel kadastraal bekend: gemeente Zundert, sectie/nummer C 01805, plaatselijk bekend als Bredaseweg 33 in Rijsbergen.
1.2. Fort Oranje betoogt tevergeefs dat het dwangsombesluit van 18 november 2013 onrechtmatig is. Op 23 december 2013 heeft Fort Oranje bezwaar tegen de dwangsombeschikking gemaakt. Bij de behandeling van dat bezwaar kwam de bezwaarschriftencommissie na bestudering van de in het geding gebrachte aanlegvergunning van 18 mei 2008 tot de conclusie dat het hier om een vergunning gaat die ziet op andere werkzaamheden en doeleinden en in elk geval niet op het gebruik van dit terrein als parkeerplaats. Dit advies is ten grondslag gelegd aan het besluit van het college waarbij het door Fort Oranje gemaakte bezwaar ongegrond werd verklaard en de dwangsombeschikking van 18 november 2013 in stand is gelaten. Fort Oranje heeft tegen dit besluit geen beroep bij de rechtbank ingesteld. Gelet hierop staat dit besluit in rechte vast.
De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:648, dat een betoog dat betrekking heeft op de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, waaronder de bevoegdheid tot het opleggen van die last, niet meer aan de orde kan komen in het kader van de toetsing van de invorderingsbeschikking. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
1.3. Verder faalt het betoog van Fort Oranje dat de bij besluit van 18 november 2013 opgelegde last onder dwangsom niet is overtreden. Fort Oranje is in dat besluit gelast geen egaliseringswerkzaamheden uit te voeren. Het college heeft op 20 november 2013, 21 november 2013, 25 november 2013, 27 november 2013 en 28 november 2013 controles op het perceel laten verrichten door een gemeentelijke toezichthouder. De bevindingen van deze controles en de daarbij gemaakte foto’s zijn neergelegd in vijf afzonderlijke rapporten. Uit deze rapporten, en met name de daarbij gemaakte foto’s, volgt dat in opdracht van Fort Oranje egaliseringswerkzaamheden op het perceel hebben plaatsgevonden. Dit heeft de rechtbank terecht tot het oordeel geleid dat Fort Oranje de in geding zijnde last vijf keer heeft overtreden en aldus een bedrag van € 10.000,00 heeft verbeurd.
2. Fort Oranje betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend zich bijzondere omstandigheden voordoen die het college aanleiding hadden moeten geven om van de invordering af te zien.
Zij voert daartoe aan dat het college al vele jaren zijn bevoegdheden misbruikt om door middel van handhavingsacties vorderingen te creëren op Fort Oranje.
Verder voert Fort Oranje aan dat een gemeenteambtenaar, Van der Spek, tegen [bestuurder] van Fort Oranje, heeft gezegd dat niet bekend was dat er een aanlegvergunning was afgegeven, maar dat indien deze er zou zijn, er geen probleem zou zijn. Van der Spek heeft toen niet gezegd dat de bedoelde vergunning moest zien op de aanleg van een parkeerplaats, aldus Fort Oranje.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:32, dient bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom.
Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
2.2. Fort Oranje stelt tevergeefs dat het college al vele jaren zijn bevoegdheden misbruikt om door middel van handhavingsacties vorderingen te creëren op Fort Oranje, reeds nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijk misbruik.
Verder heeft Fort Oranje niet aannemelijk gemaakt dat de gemeenteambtenaar Van der Spek de door Fort Oranje gestelde uitlatingen heeft gedaan.
2.3. Gelet op het vorenstaande is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de verbeurde dwangsommen in redelijkheid niet heeft kunnen invorderen.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
543.