201603619/1/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Purmerend,
en
de raad van de gemeente Purmerend,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Gedempte Singelgracht 27 - 2015" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.G. Wemmers, advocaat te Alkmaar, en de raad, vertegenwoordigd door M.C. Deinum en C.J. Lumstroo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en E. Westerneng, als partij gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet voor het perceel Gedempte Singelgracht 27 (hierna: het perceel) in de bestemming "Centrum - 2" met voor het bouwen van een gebouw een bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 14 m ten behoeve van de realisering van een appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen. De voorgevel van het te realiseren pand grenst aan de Gedempte Singelgracht. De zuidwestzijde van het perceel grenst aan de Krommesteeg. Aan het begin van de Krommesteeg is op een afstand van ongeveer 2,5 m van het perceel de woning van [appellant] gelegen. De voorgevel van deze woning is gericht naar de zijgevel van het op het perceel te realiseren appartementengebouw. Volgens het vorige bestemmingsplan "Binnenstad 2010", vastgesteld door de raad op 7 juli 2011, gold voor het perceel de bestemming "Centrum - 2" met voor het bouwen van een gebouw een bouwvlak. Voor de maximaal toegestane bouwhoogte van een gebouw gold de bestaande bouwhoogte, tenzij op de verbeelding een andere maximale bouwhoogte is aangeduid.
Een dergelijke aanduiding ontbrak.
Het plan is op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid met de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het in het plan voorziene appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen.
Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn beroep geen betrekking heeft op deze verleende omgevingsvergunning en dat hij ook niet heeft beoogd daartegen beroep in te stellen.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep
3. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen. Hij betoogt hiertoe dat de in het plan toegestane bouwhoogte en het bouwvolume onevenredige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn op korte afstand van het voorziene appartementengebouw gelegen woning. Door zonder enige beperking voor het gehele perceel een bouwhoogte van 14 m toe te staan, terwijl de bouwhoogte van het thans op het perceel aanwezige pand maar voor een deel van ongeveer 7,5 m vanaf de voorgevel 6,68 m is, ontstaat voor hem een substantieel verlies van privacy, uitzicht, bezonning en daglichttoetreding. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, onder andere door uit te gaan van een onjuiste vergelijking van de bouwmogelijkheden op grond van het vorige bestemmingsplan. Het woon- en leefklimaat kan met het plan verder worden verslechterd door gebruik te maken van de in artikel 7 van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid om de bouwhoogte met 10% te kunnen vergroten. [appellant] betoogt in dit verband dat het plan het daarmee mogelijk maakt om voor het gehele perceel een gebouw te realiseren met een bouwhoogte van 15,4 m, waarbij uitgaande van een bouwlaag van 3 m in totaal tot wel vijf bouwlagen mogelijk zijn. Dit in tegenstelling tot de mogelijkheden die het vorige bestemmingsplan voor het perceel bood, waarbij door gebruik te maken van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid slechts op een deel van het perceel maximaal drie bouwlagen waren toegestaan. Voor de gevolgen van de in het plan toegestane bouwhoogte en het bouwvolume verwijst [appellant] naar de in zijn opdracht door EN Vastgoed advies verrichte bezonningsstudie, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 24 augustus 2016.
Het standpunt van de raad
4. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] door de in het plan toegestane maximale bouwhoogte en het toegestane bouwvolume niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Hoewel de raad onderkent dat mogelijk sprake is van verminderde lichtinval in de woning van [appellant] en een verder verlies aan privacy en uitzicht, voert hij aan dat deze niet zodanig zwaarwegend zijn dat geen doorslaggevend gewicht mocht worden toegekend aan de belangen die zijn gebaat bij de in het plan voorziene ontwikkeling. Hierbij heeft de raad de bestaande situering en inrichting van de woning en de daarin aanwezige vensters betrokken, waarmee aan de voor daglichttoetreding geldende eisen wordt voldaan. Het uitzicht aan de voorzijde wordt al beperkt door de aanwezigheid van de huidige muur, alleen voor de zolderverdieping van de woning zal het huidige uitzicht verslechteren. Door de ligging van de woning ten opzichte van het ten noorden daarvan in het plan voorziene gebouw, zal een hogere bouwhoogte en bouwvolume in de middag- en avonduren niet tot een verlies van zonlicht leiden. Aangezien de realisering van ramen in de zijgevel van het op het perceel te realiseren gebouw ook op grond van het vorige bestemmingsplan was toegestaan, treedt door de mogelijkheden die het plan hiervoor biedt geen vermindering van de privacy op. Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat de woning van [appellant] en het in het plan voorziene appartementengebouw voor een winkelruimte met bovenwoningen zijn gelegen binnen het verstedelijkt gebied van de binnenstad van Purmerend, waar ruimte een schaars goed is dat intensief wordt gebruikt, en waar meer panden voorkomen met een bouwhoogte van 14 m. Een dergelijke hoogte valt stedenbouwkundig en ruimtelijk gezien ook voor het aan de brede Gedempte Singelgracht gelegen perceel niet uit de toon. In een dergelijke situatie kunnen omwonenden niet zonder meer recht doen gelden op een blijvend uitzicht en behoud van privacy. Verder heeft de raad onderzocht of aan de bezwaren van [appellant] tegemoet kan worden gekomen en heeft initiatiefnemer aan de raad te kennen gegeven dat aanpassing van de bouwhoogte het bouwplan financieel onhaalbaar maakt. De raad heeft in dit verband doorslaggevende betekenis toegekend aan het algemeen belang van de toename van het woningaantal en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die met het voorgenomen bouwplan worden gediend.
Relevante planregels van het thans voorliggende plan
5. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
(….);
b. detailhandel;
(….);
g. woningen;
(….).
Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. een gebouw dient te zijn voorzien van een kap met een helling van meer dan 30o en minder dan 65o graden, waarbij de dakvlakken voor minder dan 30% in het horizontale vlak liggen;
b. een gebouw mag slechts gebouwd worden binnen het bouwvlak;
c. de maximaal toegestane bouwhoogte van een gebouw is de op de bij dit plan behorende verbeelding aangegeven maximale bouwhoogte;
d. de maximale gevelbreedte bedraagt 10 m;
e. de gebruiksoppervlakte van een woning dient minimaal 40 m2 te bedragen.
Ingevolge lid 3.4 kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische, ruimtelijke en beeldbepalende waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van:
(….);
c. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en toestaan dat het hoofdgebouw wordt voorzien van een extra bouwlaag van maximaal 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van 13,5 m in ieder geval niet wordt overschreden;
(….).
Ingevolge artikel 7 kan het college van burgemeester en wethouders - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden - afwijken van de planregels voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
(….).
Voor de op het perceel toegestane maximaal toegestane bouwhoogte is in de verbeelding een maximale bouwhoogte van 14 m aangeduid, zodat deze bouwhoogte het uitgangspunt is.
Relevante planregels van het vorige bestemmingsplan
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels van het vorige bestemmingsplan zijn de voor "Centrum - 2" aangewezen gronden bestemd voor:
(….);
b. detailhandel;
(….);
f. woningen;
(….).
Ingevolge lid 5.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. een gebouw dient te zijn voorzien van een kap met een helling van meer dan 30o en minder dan 65o graden, waarbij de dakvlakken voor minder dan 30% in het horizontale vlak liggen;
b. een gebouw mag slechts gebouwd worden binnen het bouwvlak;
c. de maximaal toegestane bouwhoogte van een gebouw is de bestaande bouwhoogte, tenzij op de kaart een andere maximale bouwhoogte is aangeduid;
d. de maximale gevelbreedte bedraagt 10 m;
e. de gebruiksoppervlakte van een woning dient minimaal 40 m2 te bedragen.
Ingevolge lid 5.4 kan het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische, ruimtelijke en beeldbepalende waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, afwijken van:
(….);
c. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c en toestaan dat het hoofdgebouw wordt voorzien van een extra bouwlaag van maximaal 4 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van 13,5 m in ieder geval niet wordt overschreden;
d. het bepaalde in lid 5.2.1 sub c en toestaan dat andere bebouwing dan het hoofdgebouw wordt voorzien van een extra bouwlaag van maximaal 4 m, mits deze uitbreiding direct grenst aan het hoofdgebouw en maximaal 60 % van de oppervlakte van de op de begane grond aanwezige bebouwing beslaat;
(….).
Voor de op het perceel toegestane maximaal toegestane bouwhoogte is in de verbeelding geen andere maximale bouwhoogte aangeduid, zodat de bestaande bouwhoogte van maximaal 6,68 m hiervoor het uitgangspunt is.
Planvergelijking en informatievoorziening
6. [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan wat de bouwhoogte en het bouwvolume van de op het perceel toegestane bouwmogelijkheden betreft niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan.
6.1. Uit de stukken blijkt dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden in de commissie Stedelijke Ontwikkeling en Beheer zijn besproken, waarbij de grotere bouwhoogte en de gevolgen hiervan voor de omvang van de bouwmogelijkheden uitdrukkelijk aan de orde zijn geweest. Van de aan [appellant] geboden gelegenheid om tijdens deze vergadering in te spreken heeft hij gebruik gemaakt. Naar aanleiding van deze bespreking is in memo’s van 16 en 23 maart 2016 onder verwijzing naar de daarbij gevoegde tekeningen uitgebreid toegelicht wat de voor het perceel toegestane bouwhoogte in het vorige bestemmingsplan was, welke bouwhoogte na (binnenplanse) afwijking mogelijk was en welke bouwhoogte op grond van het vast te stellen plan is toegestaan.
Gelet op de gegeven beschrijving van de wijze van behandeling van het voorstel tot vaststelling van het plan en de daarbij verstrekte informatie, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan wat de bouwhoogte en het bouwvolume van de op het perceel toegestane bouwmogelijkheden betreft niet over voldoende informatie beschikte en hierbij in zoverre niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan. Het betoog faalt.
Toename bouwhoogte en bouwvolume
7. [appellant] betoogt dat het plan, door voor het gehele perceel zonder enige beperking een bouwhoogte van 14 m toe te staan, ten onrechte voorziet in een aanzienlijke toename van de bouwmogelijkheden van het perceel ten opzichte van de in de bestaande situatie aanwezige bebouwing en in vergelijking met hetgeen onder het vorige bestemmingsplan maximaal mogelijk was. Hij wijst in dit verband bovendien op de in artikel 7 van de planregels opgenomen afwijkingsmogelijkheid op grond waarvan de bouwhoogte met ten hoogste 10% kan worden verhoogd, waarmee deze bouwhoogte onder omstandigheden zelfs 15,4 m kan bedragen. Door de in het plan voor het gehele plangebied toegestane bouwhoogte en bouwvolume, die veel verder strekt dan het bouwplan waarop de verleende omgevingsvergunning voor het appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen betrekking heeft, wordt zijn woon- en leefklimaat verder verslechterd, met welk belang de raad onvoldoende rekening heeft gehouden. Tegenover het argument van de raad dat verlies aan uitzicht, daglichttoetreding en privacy binnen het verstedelijkt gebied van de binnenstad meer moet worden geaccepteerd stelt [appellant] dat vanwege de dichte stedelijke omgeving juist extra zorgvuldig met de uitbreiding van de bebouwingsdichtheid wat hoogte betreft moet worden omgegaan.
7.1. In het vorige bestemmingsplan heeft de raad voor een gebouw op het perceel bepaald dat voor de maximale bouwhoogte de bestaande bouwhoogte geldt. Niet in geschil is dat deze hoogte 6,68 m bedraagt voor het deel van het pand dat zich aan de zijde van de Krommesteeg uitstrekt tot ongeveer 14 m vanaf de voorgevel. Voor het overige deel van het perceel heeft de aanwezige bestaande bebouwing een bouwhoogte van ongeveer 3 m respectievelijk 5,5 m. Op grond van het vorige bestemmingsplan was het mogelijk om op grond van de daarin opgenomen afwijkingsregels voor een beperkt deel van het perceel een gebouw met een maximale bouwhoogte van 10,68 m te realiseren. Vast staat dat van deze afwijkingsmogelijkheid geen gebruik is gemaakt. Dit betekent dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van een nieuw voor het perceel vast te stellen plan in het kader van de te verrichten belangenafweging geen doorslaggevende betekenis kan toekennen aan de in het vorige plan voor het perceel bestaande afwijkingsmogelijkheid, maar uitgaande van de op het perceel bestaande situatie een nieuwe belangenafweging moet maken. In dit verband dient te worden beoordeeld of de in het plan begrepen gewijzigde planologische inzichten na afweging van alle betrokken belangen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Niet in geschil is dat het plan door een toegestane vergroting van de bestaande bouwhoogte van het op het perceel aanwezige gebouw van maximaal 6,68 m tot een maximum bouwhoogte van 14 m voor het bouwen van een gebouw op het gehele perceel leidt tot vermindering van het uitzicht vanuit de woning van [appellant], die in de Krommesteeg op een afstand van ongeveer 2,5 m van het perceel is gelegen. De raad heeft onderkend dat deze vergroting mogelijk leidt tot verminderde lichtinval in de woning van [appellant] en een verder verlies aan privacy.
7.2. Uit de plantoelichting blijkt dat met het plan is beoogd te voorzien in een planologisch kader om het bouwplan om op het perceel een appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen op te richten mogelijk te maken. Het plan voorziet daartoe in bouw- en gebruiksregels, aldus de toelichting. Verder is hierin geconstateerd dat door de hogere bouwhoogte van het voorgenomen bouwplan de beoogde situatie niet past binnen de in het vorige bestemmingsplan opgenomen bouwregels en dat ook de daarin opgenomen regels voor afwijking daarvan geen uitkomst bieden. Ook uit het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad van 5 februari 2016 tot het vaststellen van het plan blijkt dat het vaststellen van het plan resulteert in een actueel planologisch regime voor de op het perceel gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Uit het besluit van de raad van 24 maart 2016 tot vaststelling van het plan blijkt dat het plan is gericht op de ontwikkeling van een winkelruimte met vijf bovenwoningen op het perceel, waarop de aanvraag om het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van [belanghebbende] van 2 maart 2015 ziet. Verder wordt vermeld dat het besluit op de aanvraag op grond van artikel 3.30 van de Wro met het vaststellingsbesluit van een herziening van het bestemmingsplan gecoördineerd wordt behandeld, dat de raad de genoemde ontwikkeling wenselijk acht en dat het plan de bouw van de winkelruimte met vijf bovenwoningen mogelijk maakt. Uit het hiervoor onder 4 samengevat weergegeven standpunt van de raad blijkt voldoende duidelijk dat de raad ook bij de afweging van de betrokken belangen in het kader van de vaststelling van het plan de belangen van [appellant] met betrekking tot zijn woon- en leefklimaat heeft afgewogen tegen de belangen die zijn gebaat met de in het bouwplan voorziene ontwikkeling van het appartementengebouw voor een winkelruimte met bovenwoningen. Op grond van deze belangenafweging concludeert de raad dat [appellant] door de in het plan toegestane maximale bouwhoogte en het toegestane bouwvolume niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad en dat de aantasting van zijn woon- en leefklimaat niet zodanig zwaarwegend is dat geen doorslaggevend gewicht mocht worden toegekend aan de belangen die zijn gebaat bij de in het plan voorziene ontwikkeling.
7.3. Uit de stukken blijkt echter dat het bouwplan voor het op het perceel te realiseren appartementengebouw een nokhoogte heeft van 12,91 m gemeten vanaf het peil en een breedte van ongeveer 8,2 m. Verder blijkt dat het gebouw met deze bouwhoogte gemeten vanaf de voorzijde aan de Gedempte Singelgracht, voor zover het gebouw grenst aan de Krommesteeg, zich uitstrekt tot een afstand van ongeveer 20 m. Aan de achterzijde van het gebouw is aan de zijde van de Krommesteeg over een lengte van ongeveer 4 m tot aan de bestaande aangrenzende bebouwing op de begane grond verder voorzien in bebouwing met een bouwhoogte van ongeveer 4 m gemeten vanaf het peil. De aangrenzende bebouwing heeft thans een bestaande bouwhoogte van ongeveer 5,5 m. Verder blijkt uit de stukken dat het bouwplan aangrenzend aan het appartementengebouw op de begane grond voorziet in de realisering van een ruimte die, zoals ter zitting door [gemachtigde] is toegelicht, is bedoeld als ruimte voor de voorziene winkel. De gronden waar deze ruimte is voorzien vallen binnen het in het plan aan het perceel toegekende bouwvlak en de ruimte zal binnen de op het perceel aanwezige bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Deze ruimte, voor zover gelegen aan de achterzijde van het te realiseren appartementengebouw, heeft een hoogte van één bouwlaag. Ter zitting is toegelicht dat dit deel van het bouwvlak ook in de huidige situatie van bebouwing met een hoogte van slechts één bouwlaag is voorzien. [gemachtigde] heeft ter zitting verklaard dat hij eigenaar is van het gehele perceel waarop het plan betrekking heeft en dat hij op het perceel uitsluitend de bebouwing wenst te realiseren waarvoor de omgevingsvergunning voor het appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen is aangevraagd en verleend. Er zijn volgens [gemachtigde] ook voor de toekomst geen plannen om op het achter het beoogde appartementengebouw gelegen deel van het perceel in bebouwing met een grotere bouwhoogte dan de bestaande bouwhoogte te voorzien.
7.4. Uit de verbeelding bij het plan blijkt dat aan het gehele perceel een bouwvlak met een maximum bouwhoogte van 14 m is toegekend. Het perceel is gemeten vanaf de voorzijde aan de Gedempte Singelgracht ongeveer 37 m diep en aan de voorzijde ongeveer 8,2 breed. De achterzijde van het perceel is gemeten vanaf ongeveer 22 m van de voorzijde ongeveer 15 m breed.
In de hiervoor onder 7.1 genoemde memo van 16 maart 2016 naar aanleiding van de vergadering van de commissie Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van 10 maart 2016 is geconstateerd dat het bouwplan voor het op het perceel te realiseren appartementengebouw een nokhoogte heeft van 12,91 m met uitsluitend aan de voor- en achtergevel een beperkte hoogte van 13,8 m voor een plaatselijke sierverhoging, een zogenoemde ‘tuit’, die, gelet op de wijze van meten zoals dit is bepaald in artikel 2 van de planregels, als ondergeschikte bouwdelen geen rol spelen bij het bepalen van de in het plan toegestane bouwhoogte. Gelet hierop is in deze memo vervolgens gesteld dat de op de verbeelding bij het vast te stellen plan aangegeven maximale bouwhoogte van 14 m voor het voorliggende bouwplan ruim is bemeten. In de memo wordt vervolgens aan de raad in overweging gegeven het plan te amenderen en gewijzigd vast te stellen in die zin dat op de verbeelding een maximum bouwhoogte van 13 m in plaats van 14 m wordt aangegeven. Niet is gebleken dat deze constatering door de raad in de belangenafweging is betrokken.
7.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom, anders dan de voor het bouwplan benodigde bouwhoogte en het bouwvolume waarop de in het plan voorziene ontwikkeling ziet, en betrekking heeft op een deel van het bouwvlak, binnen het gehele bouwvlak van het perceel een bouwhoogte is toegestaan van 14 m en tevens in artikel 7, aanhef en onder a, van de planregels in een algemene afwijkingsmogelijkheid is voorzien om deze bouwhoogte met ten hoogste 10% te verhogen, waarmee deze bouwhoogte onder omstandigheden zelfs 15,4 m kan bedragen. Daarmee heeft de raad een ruimere bestemming aan het perceel toegekend dan de initiatiefnemer met het bouwplan en de daarin voorziene ontwikkeling zelf heeft beoogd en waarvan de raad blijkens de aan het plan ten grondslag gelegde belangenafweging is uitgegaan. Ter zitting heeft de raad erkend dat voor de toepasselijkheid van artikel 7 voor de in het plan toegestane bouwhoogte in artikel 3, lid 3.4, onder c, niet in een passende regeling is voorzien en dat het niet waarschijnlijk is dat voor de bouwhoogte van het voorziene appartementengebouw van de afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Voor andere in het plan genoemde maatvoeringen en percentages is deze algemene afwijkingsmogelijkheid volgens de raad wel passend.
Voor zover de raad ter zitting heeft betoogd dat de raad met de voor het gehele perceel toegestane bouwmogelijkheden met een bouwhoogte van 14 m beoogt te voorzien in woningbouw, omdat uitbreiding van het aantal woningen in de binnenstad wenselijk is, overweegt de Afdeling als volgt. In aanmerking genomen de door [gemachtigde] gegeven toelichting wat betreft de beoogde plannen van bebouwing van het perceel, blijkt niet dat de wens van de raad om ter plaatse in uitbreiding van woningen te voorzien berust op een actuele behoefte waarvan het aannemelijk is dat hiervoor plannen bestaan die binnen de planperiode van 10 jaar worden gerealiseerd.
7.6. Gelet op de situering van de woning van [appellant] ten opzichte van het plangebied, is het aannemelijk dat de in het plan voor het achter het beoogde appartementengebouw gelegen deel van het perceel toegestane grotere bouwmogelijkheden dan de bouwhoogte van de daar bestaande bebouwing, tot een verdere verslechtering van het uitzicht vanuit de ramen in de zijgevel op zowel de eerste als de tweede verdieping van de woning zullen leiden. Niet uitgesloten is dat dit mogelijk leidt tot verminderde lichtinval in de woning en een verder verlies aan privacy. De raad heeft ter zitting erkend dat voor de in het plan toegestane ruimere bouwmogelijkheden voor het perceel dan nodig is voor het bouwplan van een appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen wat de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] betreft geen voldoende belangenafweging is gemaakt.
Het betoog slaagt.
Slotoverwegingen
8. Het beroep is gegrond en het besluit tot vaststelling van het plan dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.1 van de Wro.
9. Aangezien tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van het appartementengebouw voor een winkelruimte met vijf bovenwoningen binnen het plangebied geen beroep is ingesteld, is deze omgevingsvergunning onherroepelijk geworden. Dit betekent dat de vernietiging van het plan geen consequenties heeft voor de omgevingsvergunning en dat [belanghebbende] op grond van deze onherroepelijke omgevingsvergunning het hierbij vergunde appartementengebouw mag realiseren.
10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 24 maart 2016 waarbij het bestemmingsplan "Gedempte Singelgracht 27 - 2015" is vastgesteld;
III. draagt de raad van de gemeente Purmerend op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Purmerend tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.049,80 (zegge: drieduizendnegenenveertig euro en tachtig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Purmerend aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Kramer w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
159.