201602055/1/R1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Staphorst,
en
de raad van de gemeente Staphorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen 2016" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door H.H. Brand, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R.C. van der Spek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan is in hoofdzaak een zogenoemd conserverend plan voor het grondgebied van de kernen Staphorst Dorp en Rouveen, waarin de bestaande situatie als zodanig wordt bestemd. Hiertoe voorziet het plan in een actualisering van het planologisch juridisch kader, waarbij eerder verleende vrijstellingen en ontheffingen en gevolgde afwijkingsprocedures op perceelniveau zijn betrokken.
Het beroep
2. [appellant A], [appellant B] en [appellant C] zijn de eigenaren van het perceel [locatie] te Staphorst en in hun beroep richten zij zich tegen het in het plan niet toekennen van de bestemming "Wonen" aan de gronden van dit perceel ten behoeve van een op dit perceel te bouwen woning. Het perceel is afkomstig van de nalatenschap van de familie [appellant B]. Hun wens om op het perceel een woning te mogen bouwen is als principeverzoek eerder door het college van burgemeester en wethouders afgewezen. In dit verband wijzen zij er op dat in het plan aan het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 te Staphorst wel de bestemming "Wonen" is toegekend. Zij achten het niet juist dat dat perceel bij het plan is betrokken. Zij betogen in dit verband dat de op dat perceel toegestane woning niet mag worden gebouwd, zolang op hun perceel [locatie] de bouw van een woning niet planologisch wordt toegestaan.
Ontvankelijkheid
3. De raad betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend, dat het beroep voor zover dit is ingediend door [appellant B] niet-ontvankelijk is, omdat hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze heeft ingediend en dat het beroep voor zover dit is gericht tegen het plandeel met betrekking tot het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 niet-ontvankelijk is, omdat de tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze niet tegen dat plandeel is gericht.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 4 november 2015 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 15 december 2015. [appellant A] en [appellant C] hebben schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht. Voor het indienen van de zienswijze is gebruik gemaakt van het door de gemeente opgestelde "reactieformulier ontwerpbestemmingsplan Staphorst Dorp - Rouveen", waarop is vermeld dat het ontwerpplan van 4 november 2015 tot en met 16 december 2015 ter inzage ligt en dat reacties vóór 17 december 2015 moeten zijn ingediend. Met deze genoemde termijn heeft de raad een onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting gegeven, zodat het vóór 17 december 2015 indienen van een zienswijze een verschoonbare termijnoverschrijding oplevert. De zienswijze is gedateerd op 16 december 2015 en volgens het stempel op 17 december 2015 ingekomen bij de raad.
3.2. [appellant A] en [appellant C] hebben ter zitting verklaard dat de zienswijze door [persoon] op 16 december 2015 in de brievenbus van het gemeentehuis is gedeponeerd. De raad heeft verklaard dat, in aanmerking genomen de in het reactieformulier gegeven onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting, het niet uitgesloten is dat de zienswijze op 16 december 2015 is ingediend. De raad heeft hierin aanleiding gezien de zienswijze bij de totstandkoming van het plan te betrekken. Onder de genoemde omstandigheden hebben [appellant A] en [appellant C] aannemelijk gemaakt dat de zienswijze eerder bij de raad is binnengekomen dan op 17 december 2015 en dat de termijnoverschrijding derhalve verschoonbaar is.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ontvankelijk is, voor zover dit is ingesteld door [appellant A] en [appellant C], en is gericht tegen het plandeel [locatie]. Voor zover het beroep is ingesteld door [appellant B] stelt de Afdeling vast dat [appellant B] over het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Het beroep, voor zover dit is ingesteld door [appellant B], en is gericht tegen het plandeel [locatie], is niet-ontvankelijk.
4. Voor zover het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] is gericht tegen het plandeel met betrekking tot het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 stelt de Afdeling vast dat daartegen door [appellant A], [appellant B] en [appellant C] tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren is gebracht. De op 16 december 2015 ingediende zienswijze is uitsluitend gericht tegen het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie].
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Deze omstandigheid doet zich niet voor. De Afdeling overweegt hierover als volgt.
4.1. Bij de vaststelling van het plan zijn wat betreft het plandeel met betrekking tot het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 weliswaar wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerp, doch tegen de gewijzigde planvaststelling kan - zonder het tijdig indienen van zienswijzen - uitsluitend worden opgekomen voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor betrokkenen een ongunstiger positie bewerkstelligen. Hiervan is geen sprake. In het ontwerpplan waren aan de gronden van het perceel reeds de bestemming "Wonen" en een bouwvlak toegekend. De gewijzigde vaststelling van het plan ziet uitsluitend op het inwilligen van het verzoek van de eigenaar van dat perceel H. Buitenhuis om het bouwvlak enkele meters richting de weg op te schuiven. Nu het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] is gericht tegen het aan het perceel toekennen van de bestemming "Wonen" als zodanig en zij geen bezwaren hebben tegen deze aangebrachte (beperkte) wijziging, valt niet in te zien dat zij door de vaststelling van het plan in een ongunstiger positie zijn gebracht.
4.2. Het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C], voor zover dit is gericht tegen het plandeel met betrekking tot het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22, is derhalve niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
5. [appellant A] en [appellant C] kunnen zich met het plan niet verenigen, voor zover aan het perceel [locatie] niet de bestemming "Wonen" is toegekend. Zij betogen dat er geen ruimtelijke bezwaren bestaan om op het perceel een woning te realiseren, er in het verleden aan het perceel een huisnummer is toegekend en de gronden van het perceel in een grondruiltransactie tussen de vorige eigenaar en de gemeente zijn gewaardeerd op een prijs voor bouwgrond. Onder verwijzing naar de in het plan aan het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 wel toegekende bestemming "Wonen" zijn [appellant A] en [appellant C] van mening dat aan hun perceel eveneens een dergelijke bestemming dient te worden toegekend. De bestemming voor dat perceel gaat volgens hen ten koste van de mogelijkheden voor de realisering van een woning op hun perceel.
5.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel [locatie] de bestemming "Agrarisch" zonder bouwvlak toegekend. Binnen deze bestemming is geen bebouwing in de vorm van gebouwen en overkappingen voor de functie wonen toegestaan. Uit de planbeschrijving in de plantoelichting blijkt dat het plan in hoofdzaak een zogenoemd conserverend plan is, waarin de bestaande situatie als zodanig wordt bestemd. Niet in geschil is dat in het vorige bestemmingsplan "Staphorst Dorp" uit 2006 aan de gronden eveneens de bestemming "Agrarisch", zonder de mogelijkheid voor het realiseren van een woning, was toegekend. De raad wenst de openheid die het perceel biedt, waardoor een doorkijk naar de achtergelegen agrarische percelen mogelijk is, te behouden en heeft daaraan doorslaggevende betekenis toegekend.
In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
5.2. Door [appellant A] en [appellant C] zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds een concreet bouwplan bestond voor de herontwikkeling van hun perceel, noch is anderszins aannemelijk gemaakt dat het voornemen om op het perceel een woning te realiseren zodanig concreet is dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Voor zover in het verweerschrift is verwezen naar de brief van de eigenaren van het perceel van 15 december 2014, is gebleken dat hierin alleen is gevraagd om de wijziging van de agrarische bestemming in een woonbestemming zonder concrete invulling daarvan. [appellant A] en [appellant C] hebben ter zitting verklaard dat dit geen concreet bouwplan betrof, maar slechts een principeverzoek. Voor zover in hun zienswijze tegen het ontwerpplan is gesteld dat er een bewijs is uit 1977 - 1978 dat er een woonbestemming is gegeven en dat destijds tussen Rijkswaterstaat en de gemeente overeengekomen zou zijn dat op het perceel gebouwd kon worden, is daarmee niet aangetoond dat er een voornemen voor een concreet bouwplan voor de realisering van een woning op het onderhavige perceel bestond. Met een dergelijk voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden en aan het bestreden plandeel de bestemming "Wonen" toe te kennen. De omstandigheid dat in het verleden aan het perceel een huisnummer is toegekend en het perceel in een grondruiltransactie op een prijs voor bouwgrond zou zijn gewaardeerd, wat hiervan ook zij, maakt niet dat de raad hierin aanleiding had moeten zien om aan het perceel de gewenste woonbestemming toe te kennen. Wat de grondruiltransactie betreft heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat deze transactie geen betrekking had op het betrokken perceel, maar op het perceel Lindenlaan 26.
5.3. Over de door [appellant A] en [appellant C] gemaakte vergelijking met de aan het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22 wel toegekende bestemming "Wonen" wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat aan dat perceel ook in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Wonen" was toegekend, alsmede een bouwvlak, en er een concreet bouwplan is voor de realisering van een woning op dit perceel. In hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant A] en [appellant C] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
5.4. Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet voorzien in de wens van [appellant A] en [appellant C] om op het perceel [locatie] de realisering van een woning toe te staan.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dit is ingesteld door [appellant B] en is gericht tegen het plandeel met betrekking tot het perceel [locatie];
II. verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het plandeel met betrekking tot het perceel aan de Lindenlaan tussen de nummers 20a en 22;
III. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant C] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Kramer w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
159.