ECLI:NL:RVS:2016:3357

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
201503801/4/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Parc Patersven en de rechtsgeldigheid van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Parc Patersven" dat op 19 mei 2015 door de raad van de gemeente Zundert is vastgesteld. Appellanten, bestaande uit [appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF", hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 maart 2016 behandeld. In een tussenuitspraak van 1 juni 2016 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken het gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 11 oktober 2016 een reparatieplan vastgesteld, maar appellanten hebben geen zienswijze ingediend over de wijze van herstel.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de woning van appellanten, die tijdelijk als receptie was gebruikt. Dit leidde tot de conclusie dat de raad het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vastgesteld. Het beroep van appellanten tegen het besluit van 19 mei 2015 is gegrond verklaard, en het besluit is vernietigd voor zover het betreft de bestemming van de woning. Het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2016 is ongegrond verklaard, omdat appellanten geen beroepsgronden hebben aangevoerd.

De Raad van State heeft de raad van de gemeente Zundert veroordeeld in de proceskosten van appellanten en gelast dat het griffierecht wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 december 2016.

Uitspraak

201503801/4/R2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF" wonend, onderscheidenlijk gevestigd te Klein Zundert, gemeente Zundert, (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Parc Patersven" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar onder meer [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A.J.A. Nicia en mr. R.A.J.A. Scheffer, zijn verschenen.
Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 19 mei 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Reparatieplan Parc Patersven" vastgesteld.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Hiervan heeft hij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 18.2 overwogen dat het hanteren van een peilperiode in beginsel niet onredelijk is om te bepalen of een bestaande recreatiewoning op het park in aanmerking kon komen voor de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning". Dit ontsloeg de raad echter niet van de verplichting om ook de specifieke omstandigheden van een geval bij zijn afweging te betrekken, waarbij van belang is dat [appellant] in zijn zienswijze er op heeft gewezen dat de woning tijdelijk in gebruik was als receptie. De Afdeling was van oordeel dat de raad bij woning […] onvoldoende acht had geslagen op de bijzondere omstandigheid dat [appellant] deze woning, na een brand in het receptiegebouw, ter beschikking heeft gesteld om te gebruiken als vervangende receptie. Dit bracht met zich dat juist in de peilperiode deze woning niet in gebruik was voor permanente bewoning. Onder de gegeven omstandigheden had de raad niet mogen volstaan met een enkele verwijzing naar de peilperiode. Het had in dit geval op de weg van de raad gelegen om [appellant] in de gelegenheid te stellen om met stukken aan te tonen dat deze woning voorafgaand aan de vestiging van de tijdelijke receptie duurzaam was bewoond. De raad heeft het plandeel met de bestemming "Recreatie -Verblijfsrecreatie" voor woning [...] in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld, voor zover niet is voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning".
2. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 19 mei 2015 gegrond. Dit besluit dient, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie -Verblijfsrecreatie" voor woning [...], voor zover niet is voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning" wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 11 oktober 2016 het bestemmingsplan "Reparatieplan Parc Patersven" vastgesteld. In dit plan is aan woning […] de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning" toegekend.
4. In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 11 oktober 2016 niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van [appellant]. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb moet het beroep daarom mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 11 oktober 2016. [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit geen zienswijze naar voren gebracht. Dit betekent dat hij geen beroepsgronden over dit besluit heeft aangevoerd. Het van rechtswege ontstane beroep van [appellant] is daarom ongegrond.
6. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant] op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF" tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 19 mei 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parc Patersven" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 19 mei 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parc Patersven", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie -Verblijfsrecreatie" voor woning [...], voor zover niet is voorzien in de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bewoning";
III. verklaart het van rechtswege ontstane beroep van [appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF" tegen het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 11 oktober 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reparatieplan Parc Patersven" ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF" in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Zundert aan [appellant A], [appellant B] en de vennootschap onder firma "Parc Patersven Beheer VOF" het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kegge
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
459.