201600989/1/A1.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2015 in zaak nr. 15/5034 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2014 heeft het college een verkeersbesluit genomen, inhoudende dat door middel van een statische afsluiting voor gemotoriseerd verkeer een verkeerskundige knip zal worden aangebracht tussen de Keizersdijk 14 en de Keizersdijk 25 te Raamsdonksveer, en dat door middel van grafische en tekstuele bebording de afsluiting op de toeleidende wegen kenbaar zal worden gemaakt.
Bij besluit van 18 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 november 2014 onder aanvulling van de motivering daarvan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 30 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.H. Blom, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door ing. L.G.A. van der Kaa en ing. I. Reijnders, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verkeersbesluit heeft als doel een gedeelte van de Keizersdijk tussen de huisnummers 14 en 25 af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer. Met deze verkeersknip ontstaat een woon- en verblijfsgebied waarbinnen het woon- en leefklimaat geborgd kan worden. De maatregel is bedoeld om bij te dragen aan de leefbaarheid tussen de huisnummers 14 en 25.
Naar aanleiding van de bezwaren van [appellant] heeft het college bij besluit van 18 juni 2015 het besluit van 19 november 2014 onder aanvulling van de motivering daarvan gehandhaafd. Het college heeft daarbij de voorwaarde gesteld dat pas tot uitvoering van het besluit zal worden overgegaan als de kruispuntoplossing Keijzersdijk - Het Spant en de tweede doorsteek gerealiseerd zijn.
[appellant] exploiteert in het pand aan de [locatie] te Raamsdonksveer een horecazaak "Broodje Piraat" in de vorm van een eenmanszaak. Het pand ligt ten noorden van de voorgenomen knip. [appellant] vreest dat zijn omzet als gevolg van het verkeersbesluit zal dalen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Daartoe voert hij aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Voor zijn bedrijfsvoering is het essentieel dat hij goed bereikbaar is. Als gevolg van het verkeersbesluit is hij minder goed bereikbaar, omdat zijn klanten fors moeten omrijden. Bovendien zijn er minder parkeerplaatsen voor zijn klanten en moeten zij door een gang waar onveilige situaties zullen ontstaan doordat daar ook scooters en fietsers rijden. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de vrachtwagens die de nabijgelegen supermarkt komen bevoorraden zorgen voor een onveilige situatie. Het college heeft volgens hem in het besluit niet inzichtelijk gemaakt dat een afweging van belangen heeft plaatsgevonden. Hij voert verder aan dat het besluit prematuur is. Het wordt namelijk genomen ten behoeve van de herinrichting van het gebied. De bestemmingsplannen waarmee de herinrichting mogelijk worden gemaakt zijn volgens [appellant] nog niet in rechte onaantastbaar. Derhalve bestaat nog onduidelijkheid over de herinrichting van het gebied.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, worden verkeersbesluiten als gevolg waarvan het verkeer op wegen anders dan die waarop het verkeersbesluit betrekking heeft rechtstreeks en ingrijpend wordt beïnvloed, genomen na overleg met het ten aanzien van die andere wegen bevoegd gezag.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2234), dient de rechter bij de beoordeling van een besluit zoals hier aan de orde te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. 2.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Anders dan [appellant] stelt en zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college in zijn besluitvorming rekening gehouden met de belangen van [appellant]. Het college heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de belangen van [appellant] geen aanleiding geven om af te zien van het nemen van het verkeersbesluit, omdat, zoals in het besluit staat weergegeven, de gevolgen daarvan voor de bereikbaarheid en parkeergelegenheid voor [appellant] verwaarloosbaar zijn. Het college heeft voorts voor de motivering van het besluit van 18 juni 2015 verwezen naar het advies van de Vaste Commissie van advies voor bezwaarschriften van 24 april 2015. Dat advies maakt onderdeel uit van het besluit. Uit het advies volgt dat het bedrijf van [appellant] bereikbaar zal zijn voor gemotoriseerd verkeer en dat het nog steeds is gelegen langs een doorgaande route. De parkeergelegenheden in de nabijheid van het bedrijf van [appellant] blijven aanwezig. Ter zitting heeft het college onweersproken toegelicht dat het bedrijf van [appellant] aan de zijde van de knip vanaf de Gangboord bereikbaar zal zijn.
Met de rechtbank overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit geen dan wel een geringe invloed zal hebben op de bereikbaarheid en de parkeergelegenheid voor [appellant]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd. Dit had zoals de rechtbank terecht heeft overwogen gelet op de door het college ingenomen standpunten wel op zijn weg gelegen. Dat de bestemmingsplannen waarmee de herinrichting van het gebied mogelijk wordt gemaakt ten tijde van het besluit van 18 juni 2015 nog niet in rechte onaantastbaar waren, maakt niet dat het college het verkeersbesluit niet mocht nemen. Ten aanzien van de ter zitting besproken verkeersonveilige situatie wordt overwogen dat voor zover daarvan sprake is, dat niet het gevolg is van het onderhavige besluit maar het gevolg van het besluit waarbij ter plaatse een supermarkt mogelijk is gemaakt. Over de parkeerplaatsen overweegt de Afdeling dat als gevolg van de uitvoering van het besluit niet minder parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn, nu ter zitting is gebleken dat in het gebied waar het besluit betrekking op heeft geen parkeerplaatsen waren. De bestaande parkeertekorten dan wel de tekorten die zullen ontstaan als de herinrichting heeft plaatsgevonden, wat daar ook van zij, zijn voor de onderhavige procedure niet van belang. Slechts de parkeertekorten als gevolg van het onderhavige besluit kunnen leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
712.