201608076/1/A1 en 201608076/2/A1.
Datum uitspraak: 16 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Oud-Vossemeer, gemeente Tholen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 september 2016 in zaak nrs. 16/4927 en 16/4928 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tholen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2016 heeft het college aan de stichting "Stichting tot het Verzorgen van Verstandelijk Gehandicapten De Schutse" een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woongebouw op het perceel Coentjesweg 45 tot en met 51c te Oud-Vossemeer.
Bij uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft nog een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.P. Luijendijk en ir. G.J.A.M. Steenbergen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.P. Koetsier en J.H. Fase, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting, vertegenwoordigd door D.J. Hovestad, gehoord.
Overwegingen
Toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1.1. Uit artikel 8:86, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter in het geval toepassing wordt gegeven aan die bepaling dezelfde uitspraakbevoegdheden heeft als de Afdeling. Dit houdt in dat ook in het kader van de toepassing van artikel 8:86 van de Awb toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:51d van de Awb.
1.2. Artikel 8:51d, van de Awb, voor zover thans van belang luidt: "Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."
Inleiding
2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een woongebouw waarin 9 zorgeenheden zullen worden gerealiseerd. Het naastgelegen perceel aan de Coentjesweg 41-43 is eveneens in eigendom van de stichting en op dit perceel zijn 14 zorgeenheden aanwezig en wordt tevens dagbesteding aangeboden aan cliënten met een verstandelijke en lichamelijke beperking. [appellant] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie] en verzet zich tegen de verleende omgevingsvergunning omdat hij vreest dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden zal leiden tot schade aan zijn woning en schuur en omdat hij vreest dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kommen gemeente Tholen". Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend.
Onbehoorlijk bestuur
4. Het betoog van [appellant] dat er van de zijde van het college sprake is van onbehoorlijk bestuur, omdat hij in een veel te laat stadium in kennis is gesteld van het feit dat onder het woongebouw een kelder is voorzien, slaagt niet. Het college heeft ter zitting van de voorzieningenrechter met verwijzing naar verscheidene stukken in het dossier onweersproken gesteld dat de plattegrond van de voorziene kelder als onderdeel van het bouwplan overeenkomstig artikel 3:11 van de Awb bij het ontwerp van de omgevingsvergunning ter inzage is gelegd. [appellant] had er dus van op de hoogte kunnen zijn dat het bouwplan ook de realisering van een kelder behelst.
Akoestisch onderzoek
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat ten gevolge van de toename van de geluidsbelasting op de omgeving. Hiertoe voert hij aan dat het college zich niet heeft mogen baseren op het door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing uitgevoerde akoestisch onderzoek waarvan de resultaten zijn neergelegd in een notitie van 14 april 2016. Volgens [appellant] is bij het onderzoek ten onrechte niet als uitgangspunt genomen dat de nieuwbouw is aan te merken als een verpleeghuis, waardoor de te verwachten geluidsbelasting te laag is vastgesteld. [appellant] wijst er in dit verband op dat de in aanmerking genomen toekomstige extra verkeersbewegingen niet representatief zijn voor 9 zorgwoningen.
5.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek door Vliex Akoestiek en Lawaaibeheersing ondeugdelijk is geweest en het college hierop niet mocht afgaan. Bij het onderzoek is de te verwachten geluidsbelasting vanwege het voorziene woongebouw bepaald aan de hand van de huidige en toekomstige representatieve bedrijfssituatie. In de omstandigheid dat de representatieve bedrijfssituatie mede is gebaseerd op informatie die de stichting heeft verstrekt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien deze in twijfel te trekken. Die aanleiding ziet de voorzieningenrechter evenmin in de stelling van [appellant] dat de in aanmerking genomen toename van verkeersbewegingen niet waarachtig is. Blijkens het akoestisch rapport is uitgegaan van een toename van twee auto's in de ochtend en twee auto's in de avond ten behoeve van het voorziene woongebouw alsmede van extra verkeerbewegingen vanwege bezoek aan de bewoners. Geen reden bestaat voor het oordeel dat dit geen representatief beeld is van de te verwachten situatie. Het betoog faalt.
Bouwbesluit 2012
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwwerkzaamheden in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012 en het college de omgevingsvergunning, voor zover die is verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, om die reden had moeten weigeren. Hiertoe voert [appellant] aan dat het aan het besluit ten grondslag liggende geotechnisch advies van Koop & Romeijn Grondmechanica van 16 oktober 2015 niet uitsluit dat de te verwachten uitbuiging van de damwand schade zal veroorzaken aan zijn woning en schuur. Hij wijst er op dat het college geen rekening heeft gehouden met het feit dat de op staal gefundeerde schuur op zijn perceel op slechts 4,5 m afstand van de bouwput is gelegen en uit het geotechnisch advies blijkt dat een minimale afstand van 10 m acceptabel is. Voorts wijst hij er op dat het advies ruimte laat om de damwand trillend in te brengen, hetgeen het risico op schade aan de bebouwing op zijn perceel vergroot. [appellant] voert verder aan dat overige uitvoeringsrisico's door onder meer zwaar bouwverkeer, bewegingen van machines en kraanopstellingen ten onrechte niet in het onderzoek zijn betrokken. Teneinde schade aan zijn eigendommen te voorkomen had het college de stichting moeten verplichten een bouwveiligheidsplan op te stellen alvorens met de bouwwerkzaamheden mag worden begonnen, aldus [appellant].
6.1. Artikel 8.1 van het Bouwbesluit 2012, luidt:
"1. De uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden is zodanig dat voor de omgeving een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen.
2. Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften in deze afdeling."
Artikel 8.2 luidt:
" Bij het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden worden maatregelen getroffen ter voorkoming van:
a. letsel van personen op een aangrenzend perceel of een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen;
b. letsel van personen die het bouw- of sloopterrein onbevoegd betreden, en
c. beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen."
6.2. De rechtbank heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat uit voormeld aan het besluit ten grondslag liggend geotechnisch advies van 16 oktober 2015 moet worden geconcludeerd dat het college aannemelijk had moeten achten dat bij de uitvoering van de bouw onvoldoende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de bouwwerkzaamheden tot beschadiging van de woning en de schuur van [appellant] zullen leiden en dat daarmee strijdigheid met artikel 8.2 van het Bouwbesluit bestaat.
Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat in het geotechnisch advies de risico's van de bouwwerkzaamheden voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. In de enkele omstandigheid dat het geotechnisch advies ruimte aan de bouwer laat ten aanzien van de te treffen maatregelen, heeft de rechtbank terecht geen reden gezien voor het oordeel dat aannemelijk is dat in strijd met artikel 8.2 van het Bouwbesluit zal worden gebouwd. Het college heeft zich in dat kader op het standpunt kunnen stellen dat door het monitoren van de situatie tijdens de bouw eventuele noodzakelijke maatregelen tijdig en passend kunnen worden genomen.
Zoals de stichting en het college ter zitting van de voorzieningenrechter hebben bevestigd, zal de ten behoeve van de kelder te realiseren damwand niet trillend, maar drukkend worden ingebracht, zodat in zoverre geen grond bestaat voor het oordeel dat risico op trillingsschade bestaat voor de schuur van [appellant].
In het geotechnisch advies is evenwel naar aanleiding van de uitgevoerde damwandberekingen voor een tweetal oplossingsvarianten geconcludeerd dat de berekende maximale uitbuigingen van de damwand met 51,5 mm onderscheidenlijk 55,7 mm acceptabel worden geacht, mits zich geen op staal gefundeerde bebouwing, of kwetsbare leidingen bevinden binnen een afstand van 10 m tot de bouwput. Uit het geotechnisch advies noch het besluit van 6 juni 2016 kan worden afgeleid dat bij de toetsing aan het Bouwbesluit rekening is gehouden met het feit dat de op staal gefundeerde schuur van [appellant] op een afstand van 4,5 m van de bouwput is gelegen. Daarmee is niet inzichtelijk gemaakt of en welke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat de te verwachten uitbuiging van de damwand zal leiden tot beschadiging van de desbetreffende schuur. Dat had naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de acceptabel geachte afstand van 10 m in dit geval in de rede gelegen. Dat bij de 0-meting, die voorafgaand aan het inbrengen van de damwand zal worden uitgevoerd, ook de bouwkundige staat van de schuur van [appellant] zal worden opgenomen, is daarvoor onvoldoende, nu dat geen maatregel is ter voorkoming van beschadiging van de schuur van [appellant]. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat andere bouwwerkzaamheden, zoals verkeersbewegingen van bouwverkeer en de kraanopstelling op het perceel, zullen kunnen leiden tot schade als bedoeld in het Bouwbesluit.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. De conclusie is dat het besluit van 6 juni 2016 niet op een deugdelijke motivering berust, zodat het in strijd met artikel 3:46 van de Awb is genomen. De voorzieningenrechter ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het in het besluit geconstateerde gebrek binnen een daartoe te stellen termijn te herstellen. Daartoe dient het college met inachtneming van overweging 6.2 binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak alsnog toereikend te motiveren waarom het aannemelijk acht dat bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden overeenkomstig artikel 8.2 van het Bouwbesluit maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de te verwachten uitbuiging van de damwand niet zal leiden tot beschadiging van de schuur van [appellant], ondanks de geringe afstand van deze schuur tot de bouwput.
8. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.2 ziet de voorzieningenrechter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt het college van burgemeester en wethouders van Tholen op om binnen vier weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
1. het besluit van 6 juni 2016, kenmerk 16.09668, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 7;
2. de uitkomst aan de voorzieningenrechter en [appellant A] en [appellante B] mede te delen;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 6 juni 2016, kenmerk 16.09668, tot de voorzieningenrechter einduitspraak heeft gedaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Deen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016
604.