ECLI:NL:RVS:2016:3345

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
201604827/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen met dreiging van geweld in Afghanistan

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juni 2016 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvragen eerder afgewezen op 22 mei 2016. De vreemdelingen, die in oktober 2015 met toestemming van hun families met elkaar zijn getrouwd, hebben te maken gehad met bedreigingen van een neef van de vrouw, die banden heeft met de Taliban. De staatssecretaris heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vreemdeling 2 onder de uitzonderingscategorie valt voor vrouwen die vrezen voor geweldpleging. De staatssecretaris stelt dat de bedreiging niet als eergerelateerd kan worden aangemerkt, omdat vreemdeling 2 met toestemming van haar familie is getrouwd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat vreemdeling 2 bescherming nodig heeft op basis van de uitzonderingscategorie voor vrouwen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat de vreemdelingen in Kaboel bescherming van de autoriteiten kunnen krijgen, ondanks de dreiging van de Taliban. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De beslissing is genomen op 13 december 2016.

Uitspraak

201604827/1/V2.
Datum uitspraak: 13 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2016 in zaken nrs. 16/11156 en 16/11159 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 mei 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juni 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. Hol, advocaat te Haarlem, hebben een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris acht het volgende geloofwaardig. De vreemdelingen zijn in oktober 2015 met toestemming van hun families met elkaar getrouwd. De man (vreemdeling 1) is telefonisch bedreigd door een neef van zijn vrouw (vreemdeling 2), omdat zij twee huwelijksaanzoeken van haar neef had afgewezen. Ook heeft de neef er bezwaar tegen dat vreemdeling 2 als soenniet met een sjiiet is getrouwd. De neef heeft banden met de Taliban en heeft de Taliban over het huwelijk ingelicht. Daarna hebben de vreemdelingen twee dreigbrieven van de Taliban ontvangen. In hoger beroep gaat het over de vraag of de vreemdelingen en in het bijzonder vreemdeling 2 bescherming van de Afghaanse autoriteiten kunnen krijgen.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen
2. Hetgeen de vreemdelingen in het hogerberoepschrift hebben aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom vreemdeling 2 niet valt onder de uitzonderingscategorie 'vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging' bedoeld in paragraaf C7/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), aangezien in de tekst van die paragraaf niet staat dat deze uitzonderingscategorie beperkt is tot huiselijk en seksueel geweld. De staatssecretaris betoogt dat het in dit beleid gaat om geweld dat specifiek is gericht tegen vrouwen als zodanig en niet om geweld dat is gericht tegen een gezin. Dit beleid is gebaseerd op informatie uit het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van december 2013 (hierna: het ambtsbericht 2013), aldus de staatssecretaris.
In de grief klaagt de staatssecretaris verder dat de rechtbank het dreigen met geweld door de neef ten onrechte als eergerelateerd geweld heeft aangemerkt. De staatssecretaris betoogt dat vreemdeling 2 met toestemming van haar familie is getrouwd.
4.1. Volgens paragraaf C7/2.5.1 van de Vc 2000 geldt als uitgangspunt dat Afghaanse vreemdelingen uit Kaboel de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen. In uitzondering hierop wordt aangenomen dat geen bescherming mogelijk is voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.
4.2. In paragraaf 2.4.4 van het ambtsbericht 2013 is vermeld dat vrouwen die alleen op straat lopen vaak te maken hebben met misbruik of seksuele intimidatie. Verder is daarin vermeld dat huiselijk geweld wijdverbreid is en door een groot gedeelte van de bevolking wordt geaccepteerd. Veel vrouwen zijn bang zijn om huiselijk of seksueel geweld aan de autoriteiten te rapporteren. Dit laatste omdat zij angst hebben zelf te worden gestraft. Verder blijft verkrachting binnen het huwelijk onbestraft. Veel meldingen van geweld tegen vrouwen leiden niet tot de instelling van een politie-onderzoek vanwege de Afghaanse cultuur, sociale normen en taboes, gewoonten, religie en discriminatie tegen vrouwen. Misdaden begaan vanwege de bescherming van de eer zijn niet strafbaar gesteld.
4.3. Uit het ambtsbericht 2013 blijkt dat vrouwen in het algemeen vooral te vrezen hebben voor huiselijk en seksueel geweld en dat de Afghaanse autoriteiten hiertegen nauwelijks optreden. Verder blijkt daaruit dat als vrouwen door eerwraak worden bedreigd en dit bij de autoriteiten rapporteren deze daartegen geen bescherming kunnen bieden en dat daders van eerwraak doorgaans niet worden bestraft. De staatssecretaris kan dan ook worden gevolgd in zijn betoog dat met 'geweldpleging' in de onder 4.1. genoemde uitzondering met name huiselijk en seksueel geweld is bedoeld, omdat dat specifiek tegen vrouwen is gericht. Uit de onder 4.2. weergegeven passages uit het ambtsbericht kan echter ook worden afgeleid dat eerwraak hieronder valt, omdat de autoriteiten daartegen evenmin bescherming kunnen bieden.
4.4. Vreemdeling 2 is door haar neef bedreigd omdat zij niet met hem maar met een sjiitische man is getrouwd. Nu vreemdeling 2 met toestemming van haar familie met vreemdeling 1 is getrouwd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de bedreiging door de neef, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet als eergerelateerd kan worden aangemerkt, omdat vreemdeling 2 de eer van haar familie niet heeft geschonden. Verder richt de bedreiging door de neef zich zowel tegen vreemdeling 1 als vreemdeling 2. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het niet gaat om vrees voor geweldpleging gericht tegen vrouwen als zodanig, als bedoeld in de uitzonderingscategorie. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris zijn standpunt, dat op vreemdeling 2 de uitzonderingscategorie niet van toepassing is, ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.
6. De vreemdelingen hebben in beroep betoogd dat zij geen bescherming van Afghaanse autoriteiten kunnen krijgen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de Taliban het vermogen heeft om ook in Kaboel aanslagen te plegen en dat uit een artikel uit de Guardian van 19 april 2016, een artikel op de website van CNN van 21 april 2016 en een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 10 juni 2016 blijkt dat de macht van de Taliban in Afghanistan aanzienlijk is toegenomen. Het beleid dat in Kaboel bescherming van de autoriteiten kan worden gevraagd is dan ook niet meer langer houdbaar, aldus de vreemdelingen.
6.1. De staatssecretaris heeft zich in de besluiten en de voornemens daartoe onder verwijzing naar paragraaf C7/2.5.1 van de Vc 2000 en het algemeen ambtsbericht 2013 op het standpunt gesteld dat het voor de vreemdelingen mogelijk is om in Kaboel bescherming van de autoriteiten te krijgen. Hoewel uit de door vreemdelingen overlegde stukken blijkt dat de Taliban in Kaboel actief is door het plegen van aanslagen, blijkt daaruit niet dat de Taliban daar aan de macht is. Bovendien bevestigt de informatie uit de door de vreemdelingen overgelegde stukken het standpunt van de staatssecretaris dat de aanvallen van de Taliban zich vooral richten op 'high profile' doelen waarmee veel aandacht in de media kan worden bereikt. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen in Kaboel bescherming van de autoriteiten kunnen verkrijgen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 juni 2016 in zaken nrs. 16/11156 en 16/11159;
IV. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Graat
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2016
307.