ECLI:NL:RVS:2016:3335

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
201600915/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bestuurlijke boetes opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 december 2015 het beroep ongegrond verklaarde tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen bestuurlijke boetes. De boetes, in totaal € 24.000,00, waren opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 7 maart 2013. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

[appellante] stelde dat zij de besluiten van 7 maart 2013 niet had ontvangen en pas in het najaar van 2013 via een deurwaarder op de hoogte was geraakt van de boetes. Het college daarentegen voerde aan dat de besluiten aangetekend waren verzonden en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 november 2016 ter zitting behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De Afdeling oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de besluiten op 9 maart 2013 waren verzonden en dat de bezwaartermijn op 8 maart 2013 was begonnen. Het bezwaarschrift van [appellante] was op 13 december 2013 ontvangen, wat betekende dat het niet tijdig was ingediend. De door [appellante] aangevoerde feiten werden niet als verschoonbare omstandigheden erkend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201600915/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2015 in zaak nr. 14/1667 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij vier afzonderlijke besluiten van 7 maart 2013 heeft het college aan [appellante] bestuurlijke boetes opgelegd van in totaal € 24.000,00 en is het overgegaan tot invordering van die boetes.
Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaaknummer 201600921/1/A3 op 4 november 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.P. Koerselman, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de Afdeling de gevoegde zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1. In geschil is of het door [appellante] op 13 december 2013 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het te laat is ingediend.
2. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekend gemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het instellen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekengemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Met het bezwaarschrift van 13 december 2013 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boetes. Daarbij heeft [appellante] gesteld dat zij de besluiten van 7 maart 2013 niet heeft ontvangen en pas in het najaar van 2013 via de deurwaarder op de hoogte is geraakt van de oplegging van de boetes.
4. Het college heeft dit bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard omdat het aannemelijk vindt dat de besluiten vrijwel direct nadat zij zijn genomen, zijn verzonden. Het heeft daarvoor verwezen naar de administratie van het aangetekend verzonden besluit. Volgens het college zijn er geen verschoonbare redenen voor het te laat indienen van het bezwaar.
5. [appellante] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Volgens haar heeft het college niet aangetoond dat zij de besluiten van 7 maart 2013 heeft ontvangen. De handtekening op het overgelegde afleverbewijs is niet van [appellante] en uit dit stuk kan ook niet worden afgeleid wat de inhoud van het postpakket was. Op de besluiten ontbreekt voorts een verzendstempel, zodat niet aannemelijk is dat de besluiten per gewone post zijn verzonden. Gezien de onregelmatigheden in de postbezorging had de rechtbank aanleiding moeten zien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, aldus [appellante].
6. Vaststaat dat het college de besluiten van 7 maart 2013 per aangetekende post heeft verzonden. Indien een besluit aangetekend is verzonden maar de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door de postbezorging op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden.
Op de door het college overgelegde uitdraai van de Detailpagina zending van de website www.tracktrace.nl staat dat op 9 maart 2013 een aangetekend poststuk is afgegeven op het adres Vaartstraat 62 H, zijnde het adres van [appellante], en dat daarvoor een handtekening is gezet. Dat de handtekening voor ontvangst niet van [appellante] is, leidt, anders dan zij stelt, niet tot de conclusie dat het poststuk niet op haar adres is aangeboden. Ook het volgens [appellante] algemeen bekende feit dat de postbezorging gebreken vertoont, is onvoldoende voor het oordeel dat de ontvangst van de besluiten redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Uit het voorgaande volgt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten van 7 maart 2013 ook op die dag per aangetekende post aan [appellante] zijn verzonden. Daarmee zijn de besluiten overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekendgemaakt. De bezwaartermijn is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, op 8 maart 2013 begonnen en duurde tot en met 18 april 2013. Het bezwaarschrift van [appellante] is op 13 december 2013 door het college ontvangen. Het is derhalve, gelet op artikel 6:9, eerste lid en tweede lid, van de Awb, niet tijdig ingediend.
7. De door [appellante] aangevoerde feiten zijn geen omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft voorts terecht voor haar rekening gelaten dat de voormalige gemachtigde van [appellante] niet aantoonbaar en tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 7 maart 2013 nu een bezwaarschrift op haar naam ontbreekt en heeft terecht overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Het college heeft derhalve terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en onvoldoende redenen bestaan om voorbij te gaan aan die overschrijding. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
290.