201508733/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2015 in zaak nr. 15/717 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 juni 2015 heeft het college het besluit van 20 januari 2015 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gewijzigd en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant]
tegen het besluit van 20 januari 2015 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft voorts het tegen het besluit van 1 juni 2015 van rechtswege ontstane beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.M.A.E. van Ooijen, advocaat te Amsterdam, en vergezeld door T. Yilihamu, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van Graafeiland, advocaat te Den Haag, vergezeld door L. Holl en A.J.C.M. Backx, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het geschil gaat om de afwijzing door het college van het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens in de brp te wijzigen. Het college heeft het verzoek afgewezen en de rechtbank heeft geoordeeld dat het college dat terecht heeft gedaan. [appellant] kan zich hierin niet vinden.
2. [appellant] is op basis van een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst als origineel en echt bevonden Chinees paspoort ingeschreven in de brp van de gemeente Dronten als [appellant]. Bij zijn verhuizing op 22 juli 2013 naar de gemeente Noordoostpolder heeft hij het college verzocht zijn persoonsgegevens te veranderen in [naam]. Bij dit verzoek heeft hij een Chinese identiteitskaart overgelegd. Ter toelichting op zijn verzoek heeft hij medegedeeld dat hij behoort tot de Oeigoerse bevolkingsgroep in China en dat de Chinese autoriteiten in verband met de Chinese assimilitatiepolitiek op zijn Chinese paspoort een andere voor- en achternaam hebben gezet om hem zo een meer Chinese achternaam te geven. Op het paspoort staat de Chinese schrijfwijze. De op de identiteitskaart vermelde [naam] is de Oeigoerse schrijfwijze van zijn naam.
3. Het college heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit van 1 juni 2015 ten grondslag gelegd dat [appellant] met de Chinese identiteitskaart geen document heeft overgelegd dat hoger in rangorde is dan het document waarmee zijn persoonsgegevens eerder in de brp zijn opgenomen. De opgenomen persoonsgegevens en de Chinese schrijfwijze van zijn naam zijn volgens het college niet feitelijk onjuist of onvolledig. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel het Chinese paspoort als de Chinese identiteitskaart documenten zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Aangezien beide documenten gelijk in rangorde zijn, moet volgens het college, onder verwijzing naar paragraaf 3.3.7 van de Handleiding Uitvoeringsprocedures (hierna: de Hup), worden onderzocht welk document het meest actueel is. Het Chinese paspoort is het meest actuele document nu dit is afgegeven op 16 november 2006 en de Chinese identiteitskaart op 30 oktober 2006. Het college heeft zich voorts, onder verwijzing naar het advies van de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (hierna: NVVB) van 29 april 2015, op het standpunt gesteld dat het paspoort een sterker document is dan de identiteitskaart, nu een Chinese identiteitskaart, in tegenstelling tot een paspoort, alleen binnen China kan worden gebruikt en het niet mogelijk is dat document over de grens te gebruiken.
Nu [appellant] geen actueler of sterker document heeft overgelegd, moet worden vastgehouden aan de in de brp opgenomen persoonsgegevens, aldus het college.
4. De rechtbank heeft het standpunt van het college onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het standpunt van het college dat het paspoort van [appellant] een sterker document is dan zijn identiteitskaart niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij wijst erop dat zowel het Chinese paspoort als de Chinese identiteitskaart documenten zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Dat het paspoort afwijkt van de identiteitskaart houdt volgens [appellant] verband met de Chinese assimilatiepolitiek. [appellant] voert verder aan dat het meest actuele document in dit geval niet doorslaggevend is. Het college heeft ten onrechte en bovendien op een onjuiste wijze toepassing gegeven aan de HUP. De aanwijzingen in de HUP zijn slechts richtlijnen en niet bindende voorschriften. Verder is volgens [appellant] van belang dat niet alle situaties in de HUP zijn voorzien. In paragraaf 3.3.7 van de HUP is vermeld dat bij documenten van gelijke rangorde nader onderzoek is geboden. Daarbij kan weliswaar het uitgangspunt zijn dat de gegevens worden ontleend aan de het laatst afgegeven document, maar het bestuursorgaan kan ook rekening houden met mededelingen van de burger. [appellant] voert voorts aan dat het advies van de NVVB niet heeft te gelden als een deskundigenadvies in de zin van artikel 3:9 van de Awb. Bovendien is het advies niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet concludent naar inhoud.
[appellant] betoogt verder dat de huidige persoonsgegevens in de brp zwaar drukken op zijn psychische gesteldheid en aldus op zijn persoonlijke identiteit. Volgens [appellant] valt zijn verzoek onder de reikwijdte van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Het algemene belang van de staat om documenten naar eigen inzicht te gebruiken voor het vaststellen van persoonsgegevens dient te wijken voor zijn belang. Door uit te gaan van de persoonsgegevens van het paspoort wordt hij verhinderd zijn geboortenaam te dragen hetgeen volgens hem disproportioneel is. Ook om die reden had het college niet van het paspoort uit mogen gaan, aldus [appellant].
5.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2251) dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van die gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van documenten waaruit die onjuistheid blijkt. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
5.3. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat moet worden vastgehouden aan de in de brp opgenomen persoonsgegevens, omdat met het overleggen van de Chinese identiteitskaart niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Het Chinese paspoort en de Chinese identiteitskaart zijn van gelijke rangorde nu het documenten zijn als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp. Het paspoort is voorts van recentere datum. [appellant] heeft ook anderszins niet aangetoond dat de in het paspoort opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn. In de kern is dat ook niet wat hij betoogt, nu het gaat om een andere schrijfwijze van een en dezelfde naam. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de HUP en het advies van de NVBB behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.
Voorts is de beslissing van het college om in dit geval de persoonsgegevens aan het Chinese paspoort te ontlenen niet in strijd met het recht op eerbiediging van het privéleven, en derhalve ook niet disproportioneel, aangezien deze beslissing er niet toe strekt om [appellant] de mogelijkheid te ontnemen zich met een juiste voor- en achternaam in de brp in te schrijven.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
280-818.