ECLI:NL:RVS:2016:3280

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
201604859/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier en uitzetting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 juni 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De vreemdeling, van Armeense nationaliteit, had op 14 augustus 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel 'humanitair tijdelijk' vanwege medische behandeling. De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen en ook geweigerd om uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat het medicijn etanercept, dat de vreemdeling nodig heeft voor zijn behandeling, beschikbaar was in Armenië.

De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank had miskend dat het medicijn wel degelijk beschikbaar was, zoals blijkt uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris zich voldoende had vergewist van de beschikbaarheid van het medicijn. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschikbaarheid van het medicijn in Armenië. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de afwijzing van de verblijfsvergunning door de staatssecretaris werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris bij het beoordelen van aanvragen voor verblijfsvergunningen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met medische adviezen en de beschikbaarheid van noodzakelijke behandelingen in het land van herkomst.

Uitspraak

201604859/1/V3.
Datum uitspraak: 6 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juni 2016 in zaak nr. 15/19138 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede geweigerd om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft.
Bij besluit van 9 oktober 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juni 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. De vreemdeling, die de Armeense nationaliteit heeft, heeft op 14 augustus 2015 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier met het verblijfsdoel 'humanitair tijdelijk' (medische behandeling) ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen en tevens ambtshalve bepaald dat geen aanleiding bestaat om de vreemdeling uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te verlenen. Het geschil gaat erover of het door de vreemdeling gebruikte medicijn etanercept (ook bekend onder de naam Enbrel) in Armenië beschikbaar is.
2. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 9 oktober 2015 het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 24 juli 2015 (hierna: het BMA-advies) ten grondslag gelegd. Het BMA heeft in dit advies, voor zover thans van belang, vermeld dat de vreemdeling bekend is met een ernstige vorm van Familiaire Middellandse Zeekoorts (hierna: FMF), dat de (medicamenteuze) behandeling levenslang is geïndiceerd en dat bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn valt te verwachten. Het BMA heeft vermeld dat uit informatie afkomstig van International SOS en weergegeven in brondocument BMA 6725 van 7 mei 2015 (hierna: het brondocument) blijkt dat de voor behandeling cruciale middelen, waaronder het medicijn etanercept, in de apotheek Alpha Pharm te Yerevan beschikbaar zijn.
Uitstel van vertrek
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit het door de vreemdeling in beroep overgelegd - woordelijk - verslag van een telefoongesprek van 8 oktober 2015, dat in opdracht van zijn gemachtigde door een Armeense tolk is gevoerd met de apotheek Alpha Pharm, blijkt dat het medicijn Enbrel niet aanwezig is en ook niet op een lijst staat, althans dat daarover tenminste grote onduidelijkheid bestaat. Weliswaar wordt geen volledige naam en geen functie van de gebelde persoon genoemd, maar nu het één apotheek betreft en uit het telefoongesprek blijkt dat met deze apotheek is gebeld en de voornaam van de medewerker is genoemd, is dit volgens de rechtbank concreet genoeg om het BMA-advies, voor zover dit aangeeft dat het medicijn wel verkrijgbaar is in deze apotheek, niet inzichtelijk te achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat dit medicijn zeer duur is en alleen op bestelling is te krijgen. Nu het geen gangbaar medicijn is en dit medicijn ruim een jaar vóór dit BMA-advies nog niet verkrijgbaar was in Armenië, mag van de staatssecretaris in het kader van zijn vergewisplicht des te meer worden verwacht de beschikbaarheid van dit medicijn uitdrukkelijker na te gaan, aldus de rechtbank.
3.1. De eerste grief van de staatssecretaris is gericht tegen de onder 3. weergegeven overweging. De staatssecretaris betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat uit het BMA-advies en het door de opsteller daarvan gebruikte brondocument blijkt dat het medicijn Enbrel beschikbaar is in Armenië. Nu dit brondocument actueel is en daaruit niet volgt dat de beschikbaarheid onzeker is, bestaat volgens de staatssecretaris geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van het benodigde medicijn. Hij betoogt daartoe dat de vreemdeling geen verklaring van een daartoe gekwalificeerde en voor de staatssecretaris verifieerbare medewerker van de apotheek, die deskundig is op het gebied van medicijnvoorziening en behandelmogelijkheden in Armenië, heeft overgelegd.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 13 oktober 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BO0794) strekt, indien en voor zover de staatssecretaris een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of de staatssecretaris zich ingevolge artikel 3:2 van de Awb ervan heeft vergewist dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
3.3. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris zich er voldoende van heeft vergewist dat het aan het besluit van 9 oktober 2015 ten grondslag gelegde BMA-advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Een BMA-arts mag in beginsel uitgaan van de door de vertrouwenspersoon of International SOS verstrekte informatie. Nu in het brondocument wordt aangegeven dat het medicijn etanercept beschikbaar is in de apotheek Alpha Pharm, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek naar de beschikbaarheid van dit medicijn op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor de behandeling van de vreemdeling noodzakelijke medicijn in Armenië in medisch-technische zin beschikbaar is. Dat het medicijn, zoals de rechtbank heeft overwogen, duur en enkel op bestelling aanwezig is, geeft geen grond voor een ander oordeel op dit punt. Niet bepalend is of een behandeling voor de vreemdeling feitelijk toegankelijk is, maar of de desbetreffende medische behandeling beschikbaar is in medisch-technische zin. Dit laatste begrip impliceert niet alleen dat de medicatie reeds verkrijgbaar is, maar ook dat het kan worden verkregen, bijvoorbeeld door een voorafgaande bestelling. Het door de vreemdeling in beroep overgelegde verslag van een telefoongesprek met (een medewerker van) de apotheek Alfa Pharm, bevat voorts geen concreet aanknopingspunt voor twijfel over de zorgvuldigheid van het door het BMA verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van de conclusie van het door het BMA uitgebrachte advies. Het BMA wijst er in een e-mail van 13 juni 2016 terecht op dat de omstandigheid dat de medewerker van de apotheek het medicijn niet kent of niet in het computerbestand kan vinden, nog niet betekent dat de informatie van de vertrouwensarts onjuist is. Het medicijn is immers niet standaard op voorraad, juist omdat het niet vaak wordt gebruikt en duur is. Het moet per individueel geval vooraf worden besteld, maar is daarmee volgens het BMA wel beschikbaar.
De grief slaagt.
Verblijfsvergunning regulier
4. Gelet op het vorenoverwogene slaagt ook de tweede grief, ten betoge dat de rechtbank heeft miskend dat, nu de staatssecretaris op grond van het BMA-advies ervan heeft mogen uitgaan dat het voor de behandeling van de vreemdeling noodzakelijke medicijn in medisch-technische zin in Armenië beschikbaar is, hij zich in het besluit van 9 oktober 2015 terecht op het standpunt heeft gesteld dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische behandeling.
Conclusie
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden zijn voorgedragen, het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 9 oktober 2015 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juni 2016 in zaak nr. 15/19138;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016
53.