ECLI:NL:RVS:2016:3276

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
201600750/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers in Leidschendam

In deze zaak gaat het om de geschiktheid van een locatie voor de plaatsing van vijf ondergrondse afvalcontainers aan de Damstraat te Leidschendam. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft op 2 juni 2015 besloten om deze locatie aan te wijzen. [appellante A] en [appellant B], beiden gevestigd in de nabijheid van de locatie, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor overlast en belemmering in hun bedrijfsvoering. Het college heeft hun bezwaar ongegrond verklaard, waarna zij beroep hebben ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 september 2016 behandeld. Tijdens de zitting hebben [appellante A] en [appellant B] hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere aanvoerden dat de locatie niet geschikt is vanwege de belasting van de openbare ruimte en risico's voor de verkeersveiligheid. Het college heeft echter betoogd dat de locatie voldoet aan de randvoorwaarden voor toegankelijkheid en bereikbaarheid, en dat er voldoende ruimte overblijft voor voetgangers en fietsers.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de keuze voor deze locatie heeft kunnen komen. De bezwaren van [appellante A] en [appellant B] zijn niet gegrond, omdat de voorgestelde alternatieve locaties niet overtuigend zijn aangetoond als geschikter. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600750/1/A1.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A], gevestigd te Leidschendam, en [appellant B], wonend te Leidschendam, handelend onder de naam [bedrijf], (hierna: [appellante A] en [appellant B]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft het college een locatie aangewezen voor de plaatsing van vijf ondergrondse afvalcontainers aan de Damstraat te Leidschendam ter hoogte van de Hoogvliet supermarkt (hierna: de locatie).
Bij besluit van 14 december 2015 heeft het college het door [appellante A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellante A] en [appellant B] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016, waar [appellante A] en [appellant B], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. M. Laernoes, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Bor en L. van Dien, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante A] en [appellant B] zijn met hun bedrijven gevestigd in de nabijheid van de locatie. De ondergrondse afvalcontainers zullen een aantal bovengrondse afvalcontainers op de parkeerplaats aan het Molenpad vervangen. [appellante A] en [appellant B] kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen, omdat zij vrezen voor overlast en belemmering in hun bedrijfsvoering als gevolg van de plaatsing en het gebruik van de containers.
2. [appellante A] en [appellant B] betogen dat zij ten onrechte niet vanaf het begin zijn betrokken bij de locatiekeuze voor de containers.
[appellante A] en [appellant B] zijn gehoord in het kader van hun bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2015. Het college was niet verplicht om hen voorafgaand aan het nemen van dat besluit te horen of met hen in overleg te treden over het voornemen om de locatie aan te wijzen. Het betoog faalt.
3. Bij de keuze van een locatie voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
4. Het college heeft bij het vinden van een geschikte locatie voor de ondergrondse afvalcontainers rekening gehouden met randvoorwaarden. De randvoorwaarden houden onder meer in:
- er dient rekening gehouden te worden met toegankelijkheid voor mindervaliden en ouderen;
- er dient rekening gehouden te worden met bereikbaarheid voor vuilniswagens;
- er dient rekening gehouden te worden met redelijke loopafstand voor gebruikers;
- kabels en leidingen worden alleen omgelegd als het niet anders kan;
- rekening houden met parkeerbehoefte van de straat (opheffen parkeerplaats: alleen als er geen alternatieve locaties zijn).
5. [appellante A] en [appellant B] betogen dat de locatie niet geschikt is voor ondergrondse afvalcontainers. Zij voeren hiertoe aan dat de openbare ruimte te zwaar wordt belast door plaatsing van containers op de locatie. Er blijft volgens hen onvoldoende ruimte over voor het laden en lossen van goederen, het stallen van fietsen en brommers en voor het winkelend publiek en andere voetgangers. [appellante A] en [appellant B] voeren verder aan dat de plaatsing van de containers leidt tot risico’s voor de verkeersveiligheid, omdat de leegwagen de locatie achteruit dient te benaderen en de rijbaan tijdens het lossen grotendeels wordt geblokkeerd. Omdat de containers onvoldoende capaciteit hebben, dreigt voorts ontsiering van het straatbeeld als gevolg van zwerfvuil, aldus [appellante A] en [appellant B]. Zij voeren ten slotte aan dat voor de plaatsing van de containers op de locatie kabels en leidingen omgelegd moeten worden, hetgeen volgens hen veel geld kost en voor veel hinder zal zorgen voor ondernemers in de omgeving.
5.1. Niet gebleken is dat bij plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers op de locatie een zodanig verlies aan ruimte optreedt dat het college de locatie om die reden ongeschikt had moeten achten. De containers worden op meer dan 4 m vanaf de gevel van de Hoogvliet supermarkt geplaatst. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee voldoende ruimte voor het winkelend publiek en andere voetgangers en voor het plaatsen van fietsen en brommers overblijft. Wat het laden en lossen van goederen betreft, heeft het college erop gewezen dat dit niet is toegestaan op de stoep waar de containers zijn voorzien en dat winkeliers in zoverre nu reeds zijn aangewezen op een nabijgelegen laad- en losplaats. Gelet hierop verandert de situatie wat laden en lossen betreft niet.
Voorafgaand aan het besluit op bezwaar heeft het college de Ambtelijke Verkeerscommissie (hierna: de AVC) advies gevraagd over de gevolgen van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers voor de verkeersveiligheid rond de locatie. De AVC heeft geen aanleiding gezien om daarover een negatief advies uit te brengen en heeft ingestemd met aanwijzing van de locatie. Daarbij heeft de AVC als aandachtspunten benoemd dat er rekening mee moet worden gehouden dat de straat niet geblokkeerd wordt, dat in geval van nood de inzamelwagen moet kunnen uitwijken en dat rond de aanvang en sluiting van scholen geen lediging van de containers mag plaatsvinden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het met de inzamelaar overeen is gekomen dat het inzamelproces wordt afgestemd op deze aandachtspunten en dat het erop zal toezien dat de straat niet wordt geblokkeerd door de leegwagen. Er bestaat gezien het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat zich zodanige risico’s voor de verkeersveiligheid voordoen dat het college de locatie om die reden ongeschikt had moeten achten.
De mogelijkheid dat zwerfvuil ontstaat door het niet of onjuist gebruiken van de ondergrondse afvalcontainers betreft een kwestie van handhaving, die voor het college geen aanleiding hoefde te zijn om van aanwijzing van de locatie af te zien. Het college heeft verder toegelicht dat de ondergrondse afvalcontainers met 5 m3 meer inzamelcapaciteit hebben dan de huidige bovengrondse containers en dat in een beheerscontract met de inzamelaar is vastgelegd dat de containers naar behoefte zullen worden geleegd en indien nodig zes dagen in de week.
Vaststaat dat voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers op de locatie het omleggen van kabels en leidingen noodzakelijk is. Het college heeft echter aannemelijk gemaakt dat dit niet zodanig ingrijpende werkzaamheden meebrengt dat de locatie niet met toepassing van de randvoorwaarden als geschikt kon worden aangemerkt.
5.2. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante A] en [appellant B] aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de locatie geschikt is voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers. Het betoog faalt.
6. [appellante A] en [appellant B] betogen dat er geschiktere locaties zijn voor de ondergrondse afvalcontainers. Volgens hen is een locatie op het parkeerterrein aan het Molenpad zodanig geschikter dat het college, bij afweging van alle belangen, voor die locatie had moeten kiezen. Deze alternatieve locatie is volgens hen ten onrechte niet voorgelegd aan de AVC. Ter zitting hebben zij voorts gewezen op een locatie aan de Damstraat, ter plaatse van een speeltuin.
6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgestelde locatie op het parkeerterrein aan het Molenpad ongeschikt is in verband met aldaar geplande woningbouw. Het gaat om concrete plannen, waarvoor de grond reeds is verkocht aan een projectontwikkelaar. Bij plaatsing van ondergrondse afvalcontainers op die locatie zouden de containers op minder dan 4 m van de gevels van de nieuwbouwwoningen komen te liggen en zouden bovendien twee parkeerplaatsen moeten vervallen, aldus het college. Hetgeen [appellante A] en [appellant B] aanvoeren, geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het college heeft de voorgestelde locatie op het parkeerterrein aan het Molenpad dan ook om voormelde redenen ongeschikt kunnen achten. Anders dan [appellante A] en [appellant B] stellen, betekent dit niet dat het college louter oog heeft gehad voor het belang van de projectontwikkelaar. Nu de voorgestelde locatie ongeschikt was, bestond er ook geen aanleiding voor het college om deze locatie aan de AVC voor te leggen.
Voor zover [appellante A] en [appellant B] ter zitting hebben gewezen op de locatie aan de Damstraat, ter plaatse van de speeltuin, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze locatie zodanig geschikter is dan de bij het besluit van 2 juni 2015 aangewezen locatie, dat het college van die aanwijzing had moeten afzien.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
462-833.