ECLI:NL:RVS:2016:3263

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
201508519/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2015. De rechtbank had het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 11 maart 2015 vernietigd, waarbij het bezwaar van [appellante] tegen de herziening van de kinderopvangtoeslag over 2011 ongegrond was verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 20 september 2012 het voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld. [appellante] maakte bezwaar tegen deze herziening, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van [appellante] ten onrechte ongegrond was verklaard en dat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. In hoger beroep betoogde [appellante] dat zij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar bezwaar niet ontvankelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 11 maart 2015 alsnog ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201508519/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2015 in zaak nr. 15/2379 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 aan [appellante] herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 11 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2015 vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2012 ongegrond is verklaard, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 maart 2015. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.E. van der Bent, advocaat te Zeist, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 4 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot van € 6.050,00 aan kinderopvangtoeslag aan [appellante] verstrekt. Bij het besluit van 20 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien en op nihil gesteld. [appellante] heeft bij brieven van 15 oktober 2012 en 19 november 2012 bezwaar gemaakt.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 11 maart 2015 het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen het standpunt ingenomen dat het bezwaar van 19 november 2012 te laat is ingediend en niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, en het bezwaar van 15 oktober 2012 niet is gericht tegen een beschikking kinderopvangtoeslag over het jaar 2011.
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit het bezwaar van 15 oktober 2012 niet blijkt dat dit is gericht tegen het berekeningsjaar 2011. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] het bezwaar van 19 november 2012 te laat heeft ingediend en dat niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft derhalve geoordeeld dat het bezwaar van [appellante] ten onrechte door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond is verklaard en heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Zij voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 20 december 2012 heeft medegedeeld op 20 september 2012 een bezwaar van haar te hebben ontvangen tegen een beschikking kinderopvangtoeslag over 2011. Voorts voert zij aan dat zij ook bezwaar heeft gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit ten aanzien van het jaar 2011, zoals volgens [appellante] blijkt uit de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 november 2012.
4.1. [appellante] heeft zitting erkend dat zij in het bezwaarschrift van 15 oktober 2012 per abuis 22 september 2012 als datum van het bestreden besluit heeft vermeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de in het bezwaarschrift vermelde beschikking, met eindnummer T100001, betrekking heeft op het toeslagjaar 2011, zodat niet staande kan worden gehouden dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de kinderopvangtoeslag over 2011. Daarop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank het bezwaar van [appellante] tegen de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het bezwaarschrift van 15 oktober 2012 tegen het besluit van 20 september 2012 binnen de bezwaartermijn van zes weken is ingediend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 maart 2015 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren. Daartoe wordt als volgt overwogen.
6. Aan het besluit van 11 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen onder meer ten grondslag gelegd dat de door [appellante] overgelegde schriftelijke overeenkomst voor kinderopvang niet de op grond van artikel 1.56, vierde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) in samenhang gelezen met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wkkp noodzakelijke gegevens bevat. De gegevens van de gastouder ontbreken, alsook de uurprijs en het aantal uren opvang per maand.
7. [appellante] betoogt dat de door haar overgelegde overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 4kids en de eveneens door haar overgelegde overeenkomst tussen haar en de gastouder in samenhang moeten worden gelezen. Deze overeenkomsten bevatten tezamen de voor de kinderopvang noodzakelijke gegevens.
7.1. Niet in geschil is dat de overeenkomst met gastouderbureau 4kids niet de naam van de gastouder en de te betalen uurprijs bevat, zodat in die overeenkomst niet alle voor kinderopvang noodzakelijke gegevens zijn opgenomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de overeenkomst tussen [appellante] en de gastouder niet onlosmakelijk is verbonden met de overeenkomst die zij met gastouderbureau 4kids heeft gesloten. Beide overeenkomsten zijn separate documenten. Het woord "offerte" in artikel 4 van de overeenkomst met gastouderbureau 4kids kan, anders dan [appellante] heeft aangevoerd, niet worden gezien als een verwijzing naar de overeenkomst met de gastouder. Ook de overige bewoordingen van die bepaling wijzen niet op enig verband met de overeenkomst met de gastouder.
Het betoog faalt.
8. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2015 in zaak nr. 15/2379;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. verstaat dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
705.