201601879/1/A3.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2016 in zaak nr. 14/7619 in het geding tussen:
[rederij] (lees: [appellant])
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij te onderscheiden besluiten van 6 maart 2014 heeft het college de aanvragen van [appellant] om een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers met de [vaartuigen] buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.C.H. Ghijsen, juridisch adviseur te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en mr. E.G. Blees, beiden werkzaam bij Waternet, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [rederij] is een rederij in Amsterdam die rondvaarten organiseert en boten verhuurt. [bedrijf] is enig aandeelhouder en tevens bestuurder van [rederij]. [appellant] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf].
Op 19 december 2013 heeft [appellant] twee aanvragen om een exploitatievergunning voor het vervoeren van passagiers ingediend. Bij brieven van 27 januari 2014 heeft het college [appellant] bericht dat de aanvragen niet volledig zijn. Het college heeft hem verzocht de ontbrekende gegevens, te weten een tekening van de boten overeenstemmend met de vereisten van de NEN-ISO 129-4:2013 norm, alsnog in te dienen. In voormelde brieven is aan [appellant] medegedeeld dat indien deze gegevens niet uiterlijk op 10 februari 2014 zijn ingediend, de aanvragen buiten behandeling zullen worden gesteld. Voorts is medegedeeld dat indien deze gegevens tijdig zijn ingediend, maar deze niet voldoen aan de eisen, de aanvraag zal worden afgewezen. [appellant] heeft bij brief van 9 februari 2014 een tekening overgelegd.
2. Het college heeft aan de besluiten van 6 maart 2014 ten grondslag gelegd dat de door [appellant] bij brief van 9 februari 2014 ingediende tekening van het passagiersvaartuig niet in overeenstemming met de NEN-ISO 129-4:2013 norm is. Volgens het college is niet aan de NEN-norm voldaan, omdat op de ingediende tekening onvoldoende duidelijk met maatvoeringslijnen is vermeld wat de "lengtemaat over alles en de breedtemaat over alles" is en tevens ontbreekt een duidelijk bovenaanzicht van het passagiersvaartuig. Gelet op het onder 1 vermelde heeft het college de aanvragen op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in verbinding gelezen met artikel 1.2, tweede lid, van de Regeling Passagiersvaart 2013 (hierna: de RPA 2013), buiten behandeling gesteld.
Het college heeft de besluiten van 6 maart 2014, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 25 september 2014, in bezwaar gehandhaafd. In het advies is, in aanvulling op de besluiten van 6 maart 2014, vermeld dat de tekening ook niet op schaal is.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de door hem overgelegde tekening onvoldoende heeft mogen achten om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Hij voert daartoe aan dat volgens het aanvraagformulier niet vereist is dat bij de tekening de schaal moet worden weergegeven. Voldoende is dat de tekening tenminste op schaal 1:100 is gemaakt. Het vermelden van de schaal is niet relevant daar het college bij een andere aanvrager hierop geen acht heeft geslagen. [appellant] voert voorts aan dat hij wel degelijk een tekening heeft overgelegd waaruit de maatvoering van het vaartuig blijkt. Voorzover de door hem overgelegde tekening niet duidelijk was, had het college hem om een toelichting moeten vragen alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen, aldus [appellant].
Hij voert voorts aan dat zich een geval heeft voorgedaan, waarbij het college een professionele bouwtekening heeft geweigerd, terwijl het bij een ander geval genoegen nam met een eenvoudige schets. Dit duidt volgens hem op willekeur.
[appellant] voert verder aan dat het college onvoldoende heeft gecommuniceerd aan welke eisen de tekeningen moeten voldoen en in welk formaat deze moeten worden aangeleverd. Zo heeft het college ten onrechte vastgehouden aan de NEN-ISO 129-4:2013 norm, aangezien het vereiste dat aan die norm moet zijn voldaan in januari 2014 door het college is ingetrokken. Het feit dat het college slecht bereikbaar was en onjuiste informatie heeft verstrekt heeft volgens [appellant] ertoe bijgedragen dat de door hem aangeleverde tekeningen niet aan de door het college gestelde vereisten voldeden. Bovendien heeft hij met het overleggen van een nieuwe tekening na het besluit tot buitenbehandelingstelling de reeds overgelegde gegevens in een voor het college gewenste vorm aangeleverd, maar dit doet er niet aan af dat hij de vereiste gegevens reeds eerder, en derhalve tijdig, heeft aangeleverd, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge artikel 1.2.2. van de Verordening op het binnenwater 2010 kan het college nadere regels stellen omtrent het gebruik van formulieren, het gebruik van meetmethoden, het verstrekken van gegevens en de wijze van vaststelling van feiten met betrekking tot het verlenen van vergunningen en ontheffingen.
Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de RPA 2013 moet een vergunning worden aangevraagd middels een door of namens het college beschikbaar gesteld en volledig ingevuld aanvraagformulier.
3.2. In het aanvraagformulier is in de nadere toelichting bij de indieningsvereisten vermeld dat "de scheepsbouwtekeningen moeten voldoen aan de vereisten als genoemd in NEN-ISO 129-4:2013". In de herstelverzuimbrieven van 27 januari 2014 heeft het college, voor zover van belang, [appellant] erop gewezen dat hij een tekening van de boten overeenstemmend met de vereisten van de NEN-ISO 129-4:2013 norm dient in te leveren. Het college heeft de aanvragen van [appellant] buiten behandeling gesteld uitsluitend op grond dat de door hem overgelegde tekening niet aan die NEN-norm voldoet. Niet in geschil is dat het college het vereiste dat een tekening in overeenstemming moet zijn met die NEN-norm eind januari 2014, maar in ieder geval begin februari 2014, heeft ingetrokken. Gelet hierop heeft het college de aanvragen van [appellant] ten onrechte buiten behandeling gesteld, omdat niet aan die norm zou zijn voldaan. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt reeds hierom.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2014 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat het college alsnog de aanvraag van [appellant] inhoudelijk dient te beoordelen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2016 in zaak nr. 14/7619;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 15 oktober 2014, kenmerk BZ 1.14.0316.001 en BZ 1.14.0319.001;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. verstaat dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 416,00 (zegge: vierhonderdzestien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
176-818.