201503222/1/A2.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2015 in zaken nrs. 14/7382, 14/7383 en 14/7889 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de definitief vastgestelde kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 9 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2011 definitief berekend en op nihil gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 8 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen de besluiten van 28 juli 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen de besluiten van 9 augustus 2014 en 9 september 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 8 en 29 oktober 2014 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. Altindag en S. Yücel, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Toeslagjaren 2009 en 2010
1. Bij besluiten van 4 december 2012 en 3 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 onderscheidenlijk 2010 definitief vastgesteld op nihil, omdat de gastouderopvang in die jaren niet heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2. Bij brief van 21 februari 2014 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht, voor zover thans van belang, de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010 te herzien.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek voor zowel 2009 als 2010 afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat die afwijzing terecht is.
3. [appellante] heeft geen feiten aangevoerd waaruit volgt dat de gastouderopvang in 2009 en 2010 wel door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft reeds hierom terecht geen grond gezien voor vernietiging van het besluit van 8 oktober 2014. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante] in hoger beroep voor die jaren heeft aangevoerd geen bespreking.
Toeslagjaar 2011
4. Aan de nihilstelling van de aan [appellante] over 2011 toegekende kinderopvangtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen eveneens ten grondslag gelegd dat de gastouderopvang niet heeft plaatsgevonden in een geregistreerde gastoudervoorziening door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, zodat niet is voldaan aan artikel 1.5, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang. Voorts heeft de dienst zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst tussen haarzelf en een gastouderbureau, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
5. [appellante] heeft in beroep erkend dat zij in 2011 geen gebruik heeft gemaakt van een geregistreerd gastouderbureau. De rechtbank heeft reeds daarom met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij over 2011 geen aanspraak heeft op toeslag. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante] in hoger beroep over onder meer de overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp heeft aangevoerd geen bespreking.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
752.