201602501/1/V3.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 april 2016 in zaak nr. 16/5773 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij brief van 14 maart 2016 is het besluit over de toegang van de vreemdeling tot Nederland uitgesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij besluit van 14 maart 2016 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 28 maart 2016, voor zover thans van belang, is aan de vreemdeling met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van die wet opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Ambtshalve
1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, is het uitstellen van het besluit over de toegang tot Nederland aan te merken als een handeling in de zin van artikel 6:3 van de Awb, waartegen geen afzonderlijk rechtsmiddel kan worden aangewend. De rechtbank heeft zich om die reden ten onrechte bevoegd geacht kennis te nemen van het beroep tegen dit uitstel. De vrijheidsontnemende maatregelen
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het uitstellen van een besluit over toegang tot Nederland. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling haar alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 april 2016 in zaak nr. 16/5773, voor zover deze betrekking heeft op het uitstellen van een besluit over toegang tot Nederland;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Hent w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
765-466.