201600173/1/V1.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2015 in zaak nr. 15/12791 in het geding tussen:
[vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van vreemdeling 2 om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door vreemdeling 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2015 heeft de rechtbank het daartegen door vreemdeling 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft vreemdeling 1, vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Vreemdeling 1 klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde beroep. Hij voert daartoe aan dat hij gelijktijdig met vreemdeling 2 beroep heeft ingesteld en zijn beroepsgronden ter zitting bij de rechtbank heeft toegelicht.
1.1. Op het door de gemachtigde van vreemdeling 1 ingediende formulier van 1 juli 2015 voor het instellen van beroep bij de rechtbank, gericht aan het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken, en de fax van 23 juli 2015 met het aanvullend beroepschrift is zowel de naam van vreemdeling 1 als vreemdeling 2 vermeld. Daarmee staat vast dat door vreemdeling 1 tegen het besluit van 10 juni 2015 beroep is ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte niet beoordeeld of het beroep van vreemdeling 1 ontvankelijk is.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep van vreemdeling 1 is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij niet op het beroep van vreemdeling 1 is beslist. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ambtshalve over het beroep van vreemdeling 1 als volgt.
3. Vreemdeling 1 heeft geen rechtstreeks betrokken belang bij het besluit van 10 juni 2015, dat slechts ziet op de afwijzing van de aanvraag van vreemdeling 2. Gelet hierop kan vreemdeling 1 niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt en moet zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Het beroep van vreemdeling 1 is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van vreemdeling 1 gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2015 in zaak nr. 15/12791, voor zover daarbij niet op het beroep van vreemdeling 1 is beslist;
III. verklaart het in die zaak door vreemdeling 1 ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Paaschen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
766.