ECLI:NL:RVS:2016:3200

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201601447/1/A3, 201601449/1/A3, 201601450/1/A3, 201601451/1/A3, 201601454/1/A3, 201601456/1/A3 en 201601458/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van de minister van Veiligheid en Justitie inzake verzoeken om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de minister van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2016. De rechtbank had in zeven afzonderlijke zaken de besluiten van de minister om de bezwaren van [wederpartij A] en anderen niet-ontvankelijk te verklaren, vernietigd. De minister had gereageerd op verzoeken van [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F] en [wederpartij G] om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de machtigingen die door de gemachtigde van [wederpartij A] en anderen waren overgelegd, voldoende specifiek waren om de vertegenwoordigingsbevoegdheid vast te stellen. De minister had de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State heeft de hoger beroepen gegrond verklaard en de uitspraken van de rechtbank vernietigd, voor zover deze de minister hadden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 992,00 per zaak. De Raad heeft vastgesteld dat de zeven zaken als samenhangende zaken moeten worden beschouwd, waardoor de proceskostenvergoeding per zaak op € 212,57 komt. De minister is veroordeeld tot vergoeding van deze kosten aan [wederpartij A] en anderen. De uitspraak benadrukt het belang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in Wob-zaken en de juiste toepassing van de regels omtrent proceskostenvergoeding.

Uitspraak

201601447/1/A3, 201601449/1/A3, 201601450/1/A3, 201601451/1/A3, 201601454/1/A3, 201601456/1/A3 en 201601458/1/A3.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2016 in zaken nrs. 15/589, 15/2745, 15/2749, 15/2793, 15/2836, 15/2869 en 15/3337 in de gedingen tussen:
[wederpartij A], wonend te [woonplaats],
[wederpartij B], wonend te [woonplaats],
[wederpartij C], wonend te [woonplaats],
[wederpartij D], wonend te [woonplaats],
[wederpartij E], wonend te [woonplaats],
[wederpartij F], wonend te [woonplaats],
[wederpartij G], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij zeven afzonderlijke besluiten heeft de minister gereageerd op verzoeken van [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F] en [wederpartij G] (hierna: [wederpartij A] en anderen) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) om openbaarmaking van documenten.
Bij zeven afzonderlijke besluiten heeft de minister de door [wederpartij A] en anderen daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij zeven afzonderlijke uitspraken van 22 januari 2016 heeft de rechtbank de door [wederpartij A] en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten op bezwaar vernietigd, de minister opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen en hem veroordeeld tot vergoeding van de door [wederpartij A] en anderen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,00 per zaak. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de minister hoger beroepen ingesteld.
[wederpartij A] en anderen hebben verweerschriften ingediend.
Bij zeven afzonderlijke besluiten heeft de minister opnieuw op de door [wederpartij A] en anderen gemaakte bezwaren beslist.
[wederpartij A] en anderen hebben zienswijzen op die besluiten ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 25 november 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.O. Nieuwpoort, werkzaam bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Namens [wederpartij A] en anderen is in zeven afzonderlijke brieven verzocht om openbaarmaking van documenten betreffende onder het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie berustende dossiers dan wel mulderbeschikkingen of transactievoorstellen met bepaalde kenmerken.
2. In de zeven door de rechtbank vernietigde besluiten op bezwaar heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat uit de door de gemachtigde van [wederpartij A] en anderen overgelegde machtigingen niet specifiek blijkt dat hij is gemachtigd om namens hen in deze gevallen bezwaar te maken. Daarom heeft de minister de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank heeft in de zeven aangevallen uitspraken overwogen dat uit de machtigingen kan worden opgemaakt dat gemachtigde door [wederpartij A] en anderen is gemachtigd om namens hen bezwaar- en beroepsprocedures in het kader van de Wob te voeren. De rechtbank acht de machtigingen voldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van gemachtigde te kunnen bepalen. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarom bevoegd om namens [wederpartij A] en anderen bezwaar te maken en beroep in te stellen, zodat de minister de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Zaak nr. 201601454/1/A3: grenzen vertegenwoordigingsbevoegdheid
4. Ter zitting heeft de minister zijn hogerberoepsgrond over de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid ingetrokken. Derhalve behoeft deze grond geen bespreking.
Alle zaken: bedrag proceskostenvergoeding
5. De minister betoogt dat de rechtbank de door hem aan [wederpartij A] en anderen te vergoeden proceskosten te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de zeven zaken ten onrechte niet als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) aangemerkt, aldus de minister.
5.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Het Bpb is de in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bedoelde algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 1 van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
[…]
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, als één zaak beschouwd.
Ingevolge het tweede lid, zijn samenhangende zaken door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de in de bijlage opgenomen lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).
Ingevolge onderdeel C2 is de wegingsfactor voor vier of meer samenhangende zaken 1,5.
5.2. [wederpartij A] en anderen hebben in hun verweerschriften betoogd dat de minister in beroep niet heeft betoogd dat de zaken samenhangende zaken zijn en dat hij dit betoog niet eerst in hoger beroep naar voren kan brengen. In dat verband wijzen zij er voorts op dat de minister zich in beroep niet heeft verweerd tegen het verzoek van [wederpartij A] en anderen om wegens de proceshouding van de minister af te wijken van het in het Bpb neergelegde forfaitaire stelsel van proceskostenvergoeding.
De Afdeling volgt [wederpartij A] en anderen niet in hun betoog. De rechtbank diende het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast te stellen met inachtneming van het bepaalde in het Bpb. Daartoe behoort de regeling inzake samenhangende zaken in artikel 3. Voor toepassing van die regeling is niet vereist dat het bestuursorgaan daar een beroep op doet. Dat de minister in beroep niet heeft betoogd dat de zaken samenhangende zaken zijn, maakt dan ook niet dat hij dit in hoger beroep niet mag betogen.
De rechtbank is [wederpartij A] en anderen niet gevolgd in het verzoek om af te wijken van het forfaitaire stelsel van het Bpb. Daartegen zijn zij niet in hoger beroep gekomen. Niet valt in te zien waarom de omstandigheid dat de minister in beroep geen verweer heeft gevoerd tegen hun verzoek, ertoe zou moeten leiden dat de minister in hoger beroep niet mag betogen dat de zaken samenhangende zaken zijn.
De Afdeling zal het betoog van de minister dan ook inhoudelijk bespreken.
5.3. De zeven door [wederpartij A] en anderen ingestelde beroepen zijn alle op 5 oktober 2015 op dezelfde zitting van de rechtbank behandeld. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat de beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn behandeld. Of de zaken gevoegd zijn behandeld is, anders dan [wederpartij A] en anderen in hun verweerschriften betogen, geen vereiste voor het aanmerken van zaken als samenhangende zaken. Voorts is de rechtsbijstand in alle zaken verleend door dezelfde persoon. De door hem verrichte werkzaamheden konden voor elk van de zaken nagenoeg identiek zijn, nu elk beroep was gericht tegen een besluit waarbij het bezwaar wegens het volgens de minister ontbreken van een voldoende specifieke machtiging niet-ontvankelijk is verklaard. De beroepschriften in de zeven zaken zijn ook voor het overgrote deel identiek. Daarnaast is voor de zeven zaken tegelijk één aanvullend beroepschrift ingediend. Dit bevestigt dat de werkzaamheden nagenoeg identiek konden zijn.
Hieruit volgt dat is voldaan aan de in artikel 3, tweede lid, van het Bpb neergelegde vereisten voor het aanmerken van zaken als samenhangende zaken. De rechtbank heeft daar bij de vaststelling van het bedrag van de door de minister te vergoeden proceskosten ten onrechte geen rekening mee gehouden.
Het betoog slaagt.
Nieuwe besluiten op bezwaar
6. De naar aanleiding van de aangevallen uitspraak door de minister genomen besluiten op bezwaar worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu [wederpartij A] en anderen te kennen hebben gegeven dat zij zich met die besluiten kunnen verenigen en daartegen geen gronden aanvoeren, moeten hun van rechtswege ontstane beroepen worden geacht te zijn ingetrokken.
Slotoverwegingen
7. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd, voor zover daarbij de minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 992,00 per zaak.
8. De Afdeling zal zelf de door de minister voor de behandeling van de beroepen te vergoeden proceskosten vaststellen.
Omdat de zeven zaken samenhangende zaken zijn, worden ze met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd als één zaak. Niet in geschil is dat één punt voor het indienen van de beroepschriften en één punt voor het verschijnen ter zitting dient te worden toegekend, dat voor het gewicht van de zaak wegingsfactor 1 dient te worden toegepast en dat de waarde per punt € 496,00 is. Omdat het om meer dan vier samenhangende zaken gaat, dient ingevolge onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb voor de samenhangende zaken wegingsfactor 1,5 te worden toegepast.
De minister dient in totaal 2 maal 1,5 maal € 496,00, zijnde € 1.488,00 aan proceskosten te vergoeden. Per zaak dient hij dus € 212,57 te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2016 in zaken nrs. 15/589, 15/2745, 15/2749, 15/2793, 15/2836, 15/2869 en 15/3337, voor zover daarbij de minister van Veiligheid en Justitie is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 992,00 per zaak;
III. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij D], [wederpartij E], [wederpartij F] en [wederpartij G] in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 212,57 (zegge: tweehonderdtwaalf euro en zevenenvijftig cent) per zaak, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
640.