201508602/1/A1.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2015 in zaak nr. 15/3960 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2014 heeft het college besloten de aanvraag om omgevingsvergunning van [appellant] voor het veranderen van de woning op het perceel [locatie A] te Den Haag (hierna: het perceel) in drie woningen niet verder te behandelen.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 29 september 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van de reeds uitgevoerde splitsing van de woning op het perceel in drie woningen.
Bij brief van 6 oktober 2014 heeft het college [appellant] in de gelegenheid gesteld uiterlijk 3 november 2014 de aanvraag aan te vullen met de in de bijlage bij die brief genoemde gegevens. Daarbij heeft het college aangegeven dat de aanvraag niet behandeling zal worden genomen, indien de ontbrekende gegevens en bescheiden niet binnen deze termijn zijn ontvangen. Bij e-mailbericht van 1 november 2014 heeft [appellant] aanvullende gegevens overgelegd, te weten drie plattegrondtekeningen.
Bij besluit van 5 november 2014 heeft het college besloten de aanvraag van [appellant] niet in behandeling te nemen, omdat niet alle gegevens en bescheiden, die in de bij de brief van 6 oktober 2014 gevoegde bijlage worden genoemd, zijn overgelegd.
De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet uiterlijk 3 november 2014 de door het college gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd.
2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn aanvraag om omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet in behandeling heeft kunnen nemen. Daartoe voert hij aan dat hij de gegevens en bescheiden die in de bijlage bij de brief van 6 oktober 2014 worden genoemd wel heeft aangeleverd. Hij verwijst daartoe naar de door hem bij e-mailbericht van 1 november 2014 verstuurde gegevens. De overige stukken die worden gevraagd zijn volgens hem reeds bekend bij het college in verband met zijn aanvraag om omgevingsvergunning voor een vergelijkbare verbouwing op het perceel [locatie B] te Den Haag. Het college heeft in strijd met het motiveringsbeginsel gehandeld door de aanvraag zonder verdere toelichting buiten behandeling te stellen, aldus [appellant]. Volgens hem heeft het college voorts in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld, omdat aan hem tijdens de vergadering met de adviescommissie bezwaarschriften van 18 februari 2015 door een vertegenwoordiger van het college is toegezegd dat een lijst zou worden gemaakt, waaruit zou volgen welke stukken nog van hem werden verwacht. Volgens hem is deze lijst nooit gemaakt.
3.1. Het college heeft de aanvraag om omgevingsvergunning van 29 september 2014 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb niet in behandeling kunnen nemen, omdat [appellant] niet uiterlijk 3 november 2014 de door het college verzochte stukken heeft overgelegd en binnen die termijn ook niet heeft verzocht om verlenging van de termijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, de bij e-mailbericht van 1 november 2014 verstuurde bijlagen niet alle door het college verzochte stukken bevatten. Op de bijgevoegde plattegrondtekeningen zijn, anders dan [appellant] betoogt, niet de door het college gevraagde ventilatiestromen te zien. Er zijn weliswaar ventilatiestromen ingetekend, maar deze stromen zien op de ventilatie van het toilet en de badkamer, terwijl door het college is gevraagd om gegevens over de ventilatie van de afvoer van rookgas en de toevoer van verbrandingslucht. Anders dan [appellant] betoogt heeft het college in het besluit van 5 november 2014 gemotiveerd waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen, nu een lijst met ontbrekende stukken als bijlage bij dat besluit is gevoegd. Het was voorts niet aan het college om na te gaan of de stukken inzake de verbouwing aan de [locatie B], waarvoor door [appellant] een vergelijkbare aanvraag om omgevingsvergunning zou zijn gedaan, konden worden gebruikt voor de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het pand aan de [locatie A]. Het college beoordeelt aanvragen om omgevingsvergunning per aanvraag en niet per aanvrager. In zoverre heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld. In het door [appellant] aangevoerde wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, nu niet is gebleken dat het college de toezegging zou hebben gedaan dat het de aanvraag, ook wanneer niet alle benodigde gegevens zouden worden overgelegd, in behandeling zou nemen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel en onzorgvuldig heeft gehandeld, nu hij in andere gevallen, te weten de hiervoor genoemde aanvraag om omgevingsvergunning voor het perceel [locatie B] en [locatie C] te Den Haag, een langere termijn heeft gekregen om zijn aanvraag aan te vullen.
4.1. Het betoog faalt. Door het college is toegelicht dat de door [appellant] genoemde gevallen wat betreft de gevraagde gegevens niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval. In het geval van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het perceel [locatie B] is door het college toegelicht dat, anders dan in het onderhavige geval, ook gegevens waren opgevraagd in verband met de toets aan redelijke eisen van welstand. Met betrekking tot het pand aan de [locatie C] is door het college toegelicht dat het een ander soort gebouw betreft en in dat geval om andere gegevens was verzocht dan in het onderhavige geval. Dat betekent dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college in zoverre in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het feit dat zijn aanvragen op een andere wijze in behandeling zijn genomen, maakt ook niet dat het college onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
5. [appellant] betoogt ten slotte weliswaar terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn verzoek om [persoon] op te roepen als getuige, maar dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. In het door [appellant] aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet zonder [persoon] ter zitting te horen uitspraak heeft kunnen doen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
262-776.