ECLI:NL:RVS:2016:3176

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201602505/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 6 maart 2015 de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld op nihil en € 23.505,00 aan uitgekeerde voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang had gemaakt. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat de overgelegde kwitanties niet voldoende bewijs boden voor de gemaakte kosten.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond de gestelde kosten van kinderopvang te hebben gehad. [appellante] heeft een overzicht overgelegd waarin de geldopnames zijn gekoppeld aan de kwitanties van het kindercentrum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 11 november 2016. De Afdeling oordeelt dat [appellante] niet de originele kwitanties heeft overgelegd en dat het overzicht van betalingen niet als bewijs kan dienen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602505/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 februari 2016 in zaak nr. 15/5279 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 voor [appellante] definitief berekend en vastgesteld op nihil, en € 23.505,00 aan uitgekeerde voorschotten van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.G. Plet, advocaat te Spijkenisse, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding voor het hoger beroep
1. [appellante] ontving in 2012 voorschotten kinderopvangtoeslag. Met de in geding zijnde besluitvorming heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag definitief berekend, vastgesteld op nihil en € 23.505,00 aan uitgekeerde voorschotten van [appellante] teruggevorderd. Daaraan heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad. [appellante] heeft een deel van de kosten giraal voldaan en stelt dat zij het resterende deel contant heeft betaald met van haar moeder geleend geld. Hiervan heeft zij kwitanties overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] wel bankafschriften heeft overgelegd, maar dat daarop geen geldopnames zijn vermeld die met de kwitanties overeenkomen.
2. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen in zijn standpunt gevolgd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, daargelaten of [appellante] de gestelde lening van haar moeder aannemelijk heeft gemaakt, de overgelegde kwitanties geen dagtekening bevatten en daardoor niet zijn te relateren aan de geldopnames die in de bankafschriften zijn vermeld. Ook als aan het ontbreken van de dagtekening voorbij wordt gegaan, zijn de kwitanties gelet op de hoogte van de opgenomen bedragen en de frequentie van de geldopnames volgens de rechtbank niet te relateren aan de bankafschriften.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet heeft aangetoond de gestelde kosten van kinderopvang te hebben gehad. Daartoe voert [appellante] aan dat de geldopnames, anders dan de rechtbank heeft overwogen, aan de kwitanties kunnen worden gerelateerd. [appellante] heeft in beroep een overzicht overgelegd waarin de geldopnames zijn gekoppeld aan de kwitanties van het kindercentrum. De rechtbank is geheel voorbij gegaan aan het overzicht, en heeft daardoor miskend dat de gestelde betalingen zijn aangetoond, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Gelet daarop is het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, om stukken over te leggen waaruit de hoogte van de gemaakte kosten van kinderopvang blijkt en aan te tonen dat die kosten volledig zijn voldaan.
3.3. [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij van het kindercentrum kwitanties ontving op het moment dat zij contant betaalde. [appellante] heeft niet deze kwitanties overgelegd, maar kwitanties die volgens haar achteraf door het kindercentrum zijn opgesteld. Ook het door haar overgelegde overzicht van betalingen is achteraf door het kindercentrum opgesteld. Daarover heeft [appellante] ter zitting verklaard dat zij, om de betalingen inzichtelijker te maken, bankafschriften aan het kindercentrum heeft verstrekt en het kindercentrum heeft verzocht het overzicht op te stellen.
3.4. Nu vaststaat dat de door [appellante] overgelegde kwitanties niet de originele kwitanties zijn, maar dat deze achteraf op haar verzoek zijn opgesteld, kan daaraan niet de waarde worden gehecht die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien. Ook indien eraan voorbij wordt gegaan dat [appellante] niet de originele kwitanties heeft overgelegd, kan het overzicht van betalingen niet als bewijs dienen. Volgens het overzicht heeft [appellante] € 32.571,51 aan kosten gehad. [appellante] heeft twee sets jaaropgaven overgelegd, waarvan de ene wel en de ander niet met dat totaalbedrag overeenkomt. Verder zijn in het overzicht betalingen vermeld waar blijkens de overgelegde bankafschriften geen geldopnames tegenover staan, zoals de betaling van € 100,00 op 5 maart 2012, € 100,00 op 23 april 2012, € 50,00 op 23 mei 2012 en € 50,00 op 23 juli 2012. Tot slot wordt in het overzicht gesteld dat [appellante] voor de opvang in de maand januari € 3.500,00 heeft betaald, waarvan € 2.000,00 giraal en € 1.500,00 contant. Over die maand is een kwitantie verstrekt voor het gehele bedrag van € 3.500,00, en niet slechts voor het contant betaalde deel dat [appellante] met de kwitanties wil aantonen. Het geheel van deze omstandigheden maakt dat het overzicht de kwitanties niet onderschrijft en juist meer vragen oproept over de juistheid daarvan.
3.5. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft gehad.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Pans w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
480-799.